epibreren

Carel was niet met me meegelopen. Hij speelde nog even met Hans, op ’t schoolplein.
Ik ben dus maar alleen gegaan. Ging aan de grote tafel met wat lego zitten spelen. Bouwde mezelf een toren die z’n weerga niet zou kennen.
Theo kwam binnenstormen. Ik hoorde ’t al toen hij z’n fiets in de schuur neerzette. Die kon niets stil doen.
De deur sloeg open & hij was binnen.
‘Hoi.’
‘Hoi.’
Hij dook rechtstreeks de koelkast in. Zette achter de deur ’t pak melk aan z’n mond.
‘Niet uit ’t pak,’ riep ik, hoewel ik daarnet nog ‘tzelfde had gedaan.
Maar niets zo vies als een pak melk dat ook door iemand anders is aangeraakt.
Theo stopte evengoed. Hij keek om ’t hoekje van de openstaande koelkastdeur.
‘Moet jij zeggen,’ zei hij. ‘Jij bent nog helemaal wit van de melk op je gezicht.’
Ik keek snel om, in de spiegel van ’t dressoir.
‘1 April!’ riep Theo.
Weer er ingetuind.
De hele dag al, met Carel op school. Die had me zelfs naar m’n veters laten kijken, terwijl ik me nog zo had ingeprent niet op ‘Je veter is los’ te zullen reageren.
Theo nam nog een grote slok van ’t pak melk, zonder zich te generen nu. & Ik ging stug door met m’n toren, m’n vingers nu echter tot knuisten samengebald.

Carel kwam er aan. Ik zag ‘m aan komen rennen vanaf de overkant van de straat.
Ik wachtte. Maar er gebeurde niets.
Plots klopte hij op ’t raam. Ik keek op, Theo ook, & zag dat-ie z’n handen omhoog hield. Schouders ook. Z’n sleutels vergeten, betekende dat.
Theo bleef zitten, dus ik liep naar de voordeur. Als jongste moest je doen wat de ouderen weigerden.
Ik haalde de deur van slot. Door ’t raam heen zag ik Carel recht voor de deur staan. Hij hield iets omhoog. Toen de deur helemaal open stond zag ik dat ’t z’n sleutel was. Aan ’t touwtje om z’n nek.
‘1 April!’ lachte hij.
Terug in de kamer zette ik met een volle vuist een volgende steen op m’n toren. Iets te hard.

‘Waar is Mam?’ vroeg Carel.
Hij had z’n jas uitgedaan. Z’n schoenen stonden al onder de kapstok.
‘Die moest met de tantes nog boodschappen doen,’ zei ik. ‘Of je een boodschap voor haar wilde doen. Er ligt een briefje op de tafel.’
Theo tilde z’n krant op van tafel. Ze zochten met z’n 2-en naar ’t briefje. Er lag niks, wist ik.
‘Waar is dat briefje dan?’ vroeg Carel.
Theo keek vragend mee.
‘Daarnet lag ’t er nog. Of je op ’t postkantoor een velletje postzegels wilt laten epibreren.’
‘Wat? Kan jij dat niet doen?’
‘Mam zei dat je dan niet hoefde af te wassen.’
Dat had ik er wel voor over.
‘Was er geen geld klaar gelegd?’
‘Dat heb je niet nodig,’ hielp Theo me. ‘Epibreren is gratis. Ik heb ’t ook wel ‘ns voor Pa moeten doen. Moet je gewoon aan de jufrouw van ’t postkantoor vragen. Dan doet ze ’t zo.’
Carel haalde z’n schoenen uit de hal om ze weer aan te trekken.

‘Is Carel er nog niet?’ vroeg m’n moeder.
‘Nee, die is postzegels aan ’t epibreren,’ zei ik met m’n ogen geconcentreerd op m’n toren gevestigd.
‘Wat?’
‘Hij is postzegels aan ’t epibreren. Voor 1 april. Maar dan doe ik voor hem de afwas.’
Ik sloeg m’n toren kapot & barstte met Theo in lachen uit.

1 April heeft toen weken geduurd in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *