orkaan

‘Niek! Niek!’ gilde m’n moeder.
Ze probeerde ‘m met haar stem tot staan te brengen. Tegelijkertijd m’n oudste broer ook.
Jan lag voorop. M’n vader rende er achteraan. Rondjes om de eettafel. Toch wel minstens 2. Waarbij stoelen werden aangeraakt, de leuningen, & ’t hout tegen ’t hout van de volgende stoel aanbotste. Voor de rest hoorde je ’t stampen van de voeten & ’t grommen van m’n vaders keel.

Jan had ’t weekend ervoor niet zo laat thuis mogen komen. Waarom was-ie überhaupt weggebleven? Dat soort zaken dienden altijd nog 1st besproken te worden. & ’t Komend weekend de hele tijd thuis.
Waarop Jan ook z’n zegje deed. Dat-ie ’t niet met m’n vader eens was. Iedereen ging immers de stad in. Iedereen van z’n klas. Al z’n vrienden. & Hun ouders waren ook katholiek & zaten op zondag met hun kinderen in de kerk. Dat deed hij toch immers ook.

Wij wisten wel beter. Ze zaten op de achterste bank, al voor wij in de kerk gearriveerd waren, Jan & m’n andere broer Theo. Niet met de auto waren zij gekomen, maar met hun eigen fiets. Dan zaten ze daar braaf, knikten ons schijnheilig gedag, terwijl wij doortrokken naar voren.
& Als de mis begon, de rest van de familie op een rij ergens voorin, een hele bank voor de familie Zijp, waren zij stiekem vertrokken.
Niet altijd, want anders viel ’t op.

Jan zei nog meer dingen over de kerk. Over de manier waarop Pa zich opstelde. & Daarbij schoot er een woord uit z’n mond. Een woord dat-ie niet mocht zeggen tegen hem. Van de verzameling woorden die niet voor vaders bestemd waren.
‘Wat?!’ riep m’n vader. ‘Wat zeg jij daar?!’
Dat zei hij. Dat riep hij.

Ik stond halverwege de kamer. Bij de stoel die tussen voor- & achterkamer stond. Tussen die stoel & de deur naar de gang eigenlijk. Naast de kleine boekenkast.
Daar stond ik te trillen. Ik hield m’n handen op m’n oren. Af & toe m’n ogen dicht. Hoofd voorover.
Maar toch moest ik ’t zien.
Hoe Jan z’n hoofd rechtovereind hield. & ’t Woord zei dat niet mocht. Ik wist dat ’t niet mocht. Iedereen zou weten dat dat woord niet mocht. Maar toch zei Jan ‘t.

Dus na ‘Wat?!’ & ‘Wat zeg jij daar?!’ wilde m’n vader uithalen naar m’n broer.
M’n moeder hield ‘m toevallig nog net bij z’n arm vast.
& Jan deed een stap achteruit.
Waarop m’n vader een stap vooruit deed.
& Jan zich omkeerde & nog een paar stappen verder zette.
M’n vader ook.
Toen begonnen ze te rennen.
Achter elkaar aan.

Carel lachte. Die vond ’t wel amusant dat ze in kringetjes om de tafel renden. Pa met een rode kop. Jan wegduikend naar voren om meer vaart te kunnen maken.
Carel lachte hard. Hij stond aan de andere kant van de stoel waar ik naast stond. Hij wees met z’n vinger naar wat zo grappig was. 2 Hard rennende familieleden die rondjes maakten in de achterkamer.

M’n moeder gilde: ‘Niek! Niek!’
Ze probeerde m’n vader tegen te houden. Probeerde de arm van ‘m weer vast te pakken. Een smekend gebaar.
‘Niek! ’t Is je zoon.’
Ze stond bij de keukenopening, naast ’t barretje. Ze zag de 2 meermaals aan haar voorbijgaan. Vlak voor haar langs. Zonder dat ze iets kon doen. Want alles ging zo snel.

& Daar, tussen ’t barretje & de koelkast, daar waar m’n moeder stond, glipte Jan de keuken in.
Pa slipte daarop een stukje weg toen-ie de zelfde bocht moest maken. Terwijl Jan de keukendeur al te pakken had. De deur open deed. & Achter zich weer snel dicht sloeg.
Hij rende over ’t tuinpad. De garage in. Deur van de garage dicht.
We hoorden ook nog de andere garagedeur open & weer dicht slaan.

Toen was ’t stil.

M’n vader had verloren. Voorlopig dan.
Carel moest ophouden met lachen, werd er door iemand gezegd. Toen-ie daar aan gehoorzaamde zette hij gelijk z’n bril weer recht op z’n neus. Hij zei ook dat ik moest stoppen met huilen.

De storm ging weer liggen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *