Ik wantrouw m’n lichaam momenteel. Zoals ik dat wel vaker tot nu toe in m’n leven gedaan heb. M’n lichaam is niet een instrument dat m’n geest volledig onder controle heeft. Eigen willetje. ’t Probeert me weliswaar seintjes te geven, ’t laat zich makkelijk beïnvloeden door humeurtjes & pijntjes van de geest, maar ’t gaat daarbij wel z’n eigen gang. Ik kan ‘m daarin niet makkelijk tegenhouden.
’t Is eigenlijk een hufter, m’n lichaam. ’t Werkt bijv nooit mee. Zeker op momenten dat ik denk recht heb op enige samenwerking te hebben. ’t Vindt elke keer weer een andere manier om z’n stress bot te vieren. Vanuit een totaal onverwachte hoek valt ’t me aan. Laat me krimpen, laat me kruipen. Totdat ik gehoorzaam.
Momenteel probeer ik spanning uit m’n hoofd & nek te bannen. Terwijl ik niet weet waar de spanning vandaan komt. Rollend & tollend met m’n hoofd, m’n hoofd ligt dan weer boven m’n rechterschouder, dan weer boven de linker, onderweg tussen beide haltes een tel boven m’n borstkas, probeer ik wat ontspanning te veroorzaken, wat meer soepelheid in m’n nekspieren, zodat ik in ieder geval weer recht vooruit kan kijken.
Ik heb ooit eens langs de kant van de gymnastiekles gestaan. Met een bonkend hoofd. Ik wist dat m’n hoofd niet gehoorzaamde, ik wist dat de pijn in m’n hoofd m’n wil dicteerde; m’n geest zou er niks tegenin kunnen brengen.
Ik stond op een bank, terwijl iedereen kunsten uithaalde met ringen, touwen, bokken & bruggen. Onder ’t commando van Hans. Hans kon drillen. Maar hij had gezegd dat ik langs de kant mocht staan.
Ik legde m’n hoofd tegen de muur achter me. M’n hoofd moest voelen dat de muur harder was. Ik moest voelen wat pijn was. De pijn in m’n hoofd. Dat pijn nog erger kon zijn dan de pijn die ik op dat moment voelde. Ik moest proberen meer pijn te voelen. Ik moest de pijn zelf worden.
& Langzaam verdween ’t. Ik zat in de pijn.
Terwijl ik m’n tekst op ’t toetsenbord intik, verdwijnt ’t gevoel in m’n enkel (die andere dwarse plek die langzaam tot m’n voortijdige dood zal leiden) & in m’n hoofd. Ik voel slechts ’t tikken, de golvende beweging, van m’n vingers op ’t toetsenbord. Maar ik voel me wel gedwongen m’n hoofd in een ideale positie, houding te drukken. Alle aders moeten openstaan. Er mag zich geen obstakel voordoen, wat de doorbloeding kan vermoeilijken.
Ondertussen denk ik dat ik een ernstige ziekte onder de leden heb. De laatste kwalen waar ik over gehoord, gelezen heb, manifesteren zich momenteel in mijn lichaam. Elk onverwacht teken dat m’n lichaam ter attendering dat ’t leeft geeft, duidt voor mij aan dat ik een stapje dichter bij de dood ben. Ik sterf. Dit is een teken.
Ik grijp m’n hoofd. Ik wrijf m’n ogen uit. Blijf wrijven. Druk m’n ogen onderwijl in. De spanning moet weg uit m’n oogkassen.
Ik geloof m’n lichaam niet. ’t Kan niet zo zijn dat ’t mij kan dicteren. Ik heb verdorie weekend. Ik hoor ontspannen te zijn. & Vrij van alle problemen.
’t Lijf probeert mij te dwingen rekening te houden met ’t verleden. Verminkingen. Ongelukken. Die m’n lichaam gevormd hebben. Misvormd wellicht. Je ziet alleen de gevolgen niet aan de buitenkant. Maar de lijn staat strak. Dwingt me in ’t gareel te blijven.
Ik vertrouw m’n eigen lichaam niet. ’t Kan toch niet zo zijn dat mijn lichaam de dienst uit maakt.
’t Is verdomme geen democratie in Zijperspace.