gelijk

’t Mooiste cadeau ooit heb ik van mijn peettante gekregen. Maar buiten dat ’t een boek was waar ik plaatjes in moest plakken weet ik absoluut niet meer hoe ’t er uit zag of waar ’t over ging.

’t Was verdwenen op ’t moment dat m’n moeder & ik er over wilden vertellen tegenover 1 van onze vuilnismannen.
Ik was nog maar een hummeltje. Ik wist nergens van. M’n hoofd was nog niet groot genoeg om de wereld te kunnen overzien. Laat staan dat ik ruimte had om alles te onthouden wat zich rond die tijd heeft afgespeeld. ’t Ergste: ik was nog niet vaardig genoeg om de beweegredenen te doorzien van grote mensen om bepaalde dingen te doen.

Er waren toen nog veel dingen. Ik denk dat ik in de fase was waarin ik ’t hoogste percentage objecten nog definieerde als ding. Daarvóór had ik nog geen taal, daarna kwamen er almaar meer namen. Ik reikte nog niet tot de heupen van m’n moeder. Als ik haar al staande probeerde te omhelsen had ik niet meer dan haar been te pakken.

In die toestand trof de vuilnisman ons aan. Hij moest bij ons koffie komen drinken omdat de buurvrouw er niet was.
Dat gebeurde 1 keer in de maand. Maar m’n moeder nam die taak met veel plezier van buurvrouw Veenstra over.
Dus kwam de vuilnisman met 1 voet tegen de muur voor ons huis een bakje koffie drinken.
Waarschijnlijk waren ’t er wel meer, maar slechts 1 vuilnisman zit er in m’n herinnering.
Hij keek voldaan, want m’n moeder was veel minder bejaard dan de buurvrouw. Ze was een jonge moeder. Met een kruimel die even bij de deur kwam kijken waar zijn mama nou bleef.

Verlegen omarmde ik haar been bij het zien van ’t vuilnisgezicht. Waardoor ik de lachende volwassenen niet meer kon zien.
‘Ton heeft een mooi cadeau voor zijn verjaardag gekregen, hè Ton!’ zei m’n moeder.
‘Oh, dat wil ik dan wel eens zien,’ zei de vuilnisman, terwijl hij door de knieën ging om mij te tonen dat zijn handen, zijn ogen, zijn mond, zijn alles veel groter waren dan die van mij.
Geschrokken rende ik naar binnen. Maar niet om weg te duiken. De schrik was na 1 tel al weg. Ik begon me te realiseren dat ze ’t over dat prachtige boek hadden. Waar had ik ’t ook alweer gelaten?

Ik dacht toen dat ik grote passen nam. Maar ik realiseer me nu dat ik niet meer heb gedaan dan dribbelen tijdens m’n speurtocht. Van kast naar tafel, naar krantenbak, naar keuken.
Nergens.

Hoe spoorloos alles verdwijnt. Hoe iets met een naam kan veranderen in iets onnoembaars, want niet meer voor handen. Hoe onschuldig je moeder altijd heeft geleken tot ze iets van waarde zoek heeft gemaakt.
Zoek? Is iets wat weg is, verdwenen, verdonkeremaand (ik werd allengs argwanender, hoewel ik niet wist wat die gemoedstoestand in zou kunnen houden), definitief niet meer bestaand?

Ik rende terug naar de vuilnisman, m’n moeder en de koffiekopjes in de deuropening. M’n schroom was vervangen door algehele verontrusting. M’n cadeau was immers weg. ’t Mooiste cadeau.
M’n moeder wilde me gerust stellen.
‘We kopen wel een nieuwe.’
‘Ja, maar niet dezelfde.’
‘Jawel, we kopen gewoon precies dezelfde.’
‘Nee, dat kan niet.’
Want, wist ik toen, dingen zijn misschien wel dingen, maar gelijk worden ze nooit.

Niets kan vervangen worden in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *