gezelschap (2)

De volgende dag ben ik naar Helger gegaan. Hij maakte de roosters. Dat ’t misschien niet verstandig was als zij kwam werken als ik dienst had. Ik was tenslotte begeleider & moest ook aandacht aan anderen besteden.
Ik legde de situatie uit. & Een dag later deed ik ‘t nog een keer ‘tzelfde aan Sabine. We lachten een beetje.
‘Je mag je werk niet mee naar huis nemen, Ton,’ werd opgemerkt.
‘Ik ben bereid bepaalde mensen tot in ’t uiterste te begeleiden,’ pareerde ik.
Maar ze kwam in ieder geval niet meer werken als ik er was. Daar hoefde Helger niet ‘ns zo erg z’n best voor te doen. Na 2 diensten, die al geroosterd waren, kwam ze niet meer vragen om nog meer werk.

Toen heb ik nog wel even zitten nadenken. Hoe ik achter haar was gaan zitten, zogenaamd een boekje lezend, starend ook naar buiten, want een begeleider moet ook iets om handen hebben. Terwijl zij praatte. Zij praatte aan 1 stuk door. Sneller dan ze aan de andere kant van de lijn konden volgen, waarschijnlijk. Dat was de reden waarom ze goede resultaten haalde.
Daar was ik niet in geïnteresseerd. Dat wist ik wel. Men hoefde mij niet te overtuigen. Er werden goede resultaten behaald omdat men zich op z’n gemak voelde. Onder druk werd er bij dit soort werk verkeerd gereageerd, was mijn filosofie. Laat ze daarom, ’t komt vanzelf, met hooguit een paar aanwijzingen.
Dus zonder iets te doen, behalve ’t orde scheppen in de chaos, verdiende ik m’n geld, was ik de baas, onder ’t mom van begeleider. Ik las een boekje & staarde naar buiten. Achter haar rug. Haar rug, waar panty’s bij hoorden, onder haar rug, onder haar rok, haar korte rokje. Haar rug, waarboven ’t halsbandje zich bevond, dat weggebeten diende te worden, losgescheurd, waar woeste & wilde seks ’t gevolg van konden zijn. Haar rug, waar aan de andere kant haar blouse open viel, als zij zich voorover bukte om een pen van de grond te pakken.
Ik keek naar buiten & zag niet veel. Maar wel genoeg.

Ik kwam haar niet meer tegen. Hoewel ik wist dat ze gewoon was in dezelfde kroegen te komen als ik. De Hoogte, Winston, Korsakoff.

Ik zei tegen Helger dat ik haar niet meer zag.
Nee, want hij belde haar niet meer. Hij lachte.
‘Zo wilde je ’t toch?’
Ja, zo wilde ik ’t toch. Zonder vraagteken.

Ik heb schuld, had ik willen zeggen. Ik had m’n ogen open moeten houden. Luisteren, tot diep in de nacht van de volgende ochtend. Ik had moeten willen weten wat de bedoelingen hadden kunnen zijn. Ik had geen vraag mogen stellen. Zeker niet voor de 2e keer. Ik had niet mogen profiteren. Ik had er niet van uit mogen gaan.
& Bij haar vertrek had ik op moeten staan. Beleefd moeten opstaan. Ik had een shirt aan horen trekken. Een broek misschien. Ik had de deur kunnen open doen, ook al had ze dat geweigerd, & warm over haar schouder m’n hand kunnen laten glijden. Tot ze los was. Weg.

’s Avonds ging ik uit met Roald. Bijna elke avond. Vaak tot diep in de nacht. We waren afhankelijk van wat de nachtcafés ons te bieden hadden. Altijd dezelfde gezichten waren dat. Waren ze niet op de ene plek, dan waren de vaste gezichten wel te zien op de andere plek. De nacht had elke nacht dezelfde kleur, dezelfde structuur in zijn behang.
Zo had je Fred, de molukse homo, met z’n eeuwige linnen hangtas. De kleine neger met de pet. De caissière van ’t filmmuseum die z’n voeten nooit stil kon houden. De meisjes die te oud waren om nog mooi te zijn. De alcoholist die je overal in kon herkennen. De man met de baard, die slechts 1 soort drank lustte. De medestudenten. De acteur met de hond. De praters. ’t Bandje uit Den Helder. De stillen. ’t Meisje dat staarde, naar buiten, of misschien maar deed alsof.
Roald stelde vragen & ik wachtte af.

Op een nacht ben ik haar tegengekomen. In de Koophandel. Ze zat bij de uitgang, tegenover haar vrienden. De vrienden waren aan ’t converseren, stoer als echte punkers horen te doen, voorovergebogen, luidruchtig, geen interesse voor de rest. Terwijl zij rookte.
Dat was ’t onthutsende.
Ze rookte alsof niemand tot haar door kon dringen. Daar had ze geen luidruchtige conversatie voor nodig. Een rechte nek, mascara als pijlen richting haar oren getekend, een neus die hautain richting ver weg stond gemikt, een rokje, nog kort als toen, panty’s als toen, alles als toen, maar de tijd van een jaar er overheen. & Een sigaret, waar ze een gordijn van rook mee creëerde.
Ik wendde me tot Roald, zei dat ik ging, stond op, wachtte niet af, liep langs haar heen, deed de deur open & stond buiten in de nacht.

Ze keerde niet terug in de wereld van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *