gezinnetje

Ze heetten woestijnratten. Maar ‘t waren gewoon muizen met een mooiere kleur. & Ze konden zo grappig omhoog, op hun achterpoten, staan. Neus spits in de lucht snuivend naar onraad of een gezellig spelletje met de kinderen des huizes.
Dat laatste dachten wij vooral. We vermoedden aan hun houding te kunnen zien dat ze zin hadden in ’t molentje gezet te worden. ’t Eeuwig draaiende molentje. Sommige van die beestjes kregen er geen genoeg van, wisten misschien niet hoe ze aan ’t immer rondtollende ding moesten ontsnappen. Dus bleven ze doorlopen. & Doordraaien. Wij vonden ’t prachtig als ze wilden stoppen & ’t molentje ze dan met een achterwaartse salto nog 1 of 2 rondjes meenam.
Tuurlijk, ’t had vast pijn gedaan, maar ’t was een leuk gezicht geweest & eigenlijk had iedereen ’t gezien moeten hebben.
‘Mam, de woestijnrat maakte achterstevoren een rondje in de molen!’ riepen we.
‘Gerbil,’ corrigeerde Carel op z’n engels.
‘Mam, terwijl de woestijnrat eigenlijk wou stoppen met rennen bleef-ie nog een rondje meedraaien met de molen,’ riepen we nogmaals naar een moeder die niet wilde luisteren.
‘Gerbil,’ zei Carel nogmaals, ‘die beesten heten gerbils.’
Gerbil, gerbil, gerbil, herhaalde ik voor mezelf, pogend ’t woord de volgende keer op een normale manier uit m’n mond te laten komen. ’t Werd echter nooit meer dan ‘tsjubbil’ wat er uit kwam, dus bleef ik woestijnrat zeggen.
Maar ’t waren eigenlijk gewoon muizen met een mooiere kleur.

Goed, ze waren van Carel. Dus hij maakte de dienst uit.
Hij zei dat Quint & ik ze niet te vaak op moesten pakken. Waarna hij er zelf 1tje uit de glazen kooi haalde.
In onze gezamenlijke slaapkamer zette hij de gerbil op zijn bureau. Met een korreltje zaad probeerde hij ’t beestje op commando te laten opzitten. Achter elkaar door liet-ie de muis op z’n achterpoten staan, ‘m daarbij wel of niet belonend met een kleine maaltijd. Tot ’t diertje ongeduldig werd & Carel per abuis in de vinger beet.
‘Oh, nou ga je dood,’ zeiden wij, ’t reeds vloeiende bloed aanschouwend, ‘want je bent door een beest gebeten.’
Waarop Carel zich naar beneden voor een pleister spoedde & wij ons over ’t levende kleinood ontfermden. Nog maar een keertje een achterwaartse salto in de molen maken leek ons ’t beste tijdverdrijf.
Ondertussen hoorden we beneden Ma met Pa in conclaaf zijn over een tetanusprik voor Carel.

Bleken ’t plots toch een mannetje & een vrouwtje te zijn.
Iets waar m’n ouders niet op hadden gerekend, maar bij ons kinderen ongekende moedergevoelens & diepe vertedering voor alles wat zich in de natuur voordoet onketende.
’t Moedertje poepte voor onze ogen blinde roze baby na blinde roze baby uit & wij stonden in tranen ’t tafereel te volgen. Ontroerd zagen we hoe de moeder nog maar net de tijd had om een jong schoon te likken alvorens de volgende zich alweer aandiende.
Lopende bandwerk bleek achteraf. Maar god, welk een wonder was er met dit lopende bandwerk geschapen.

‘Niet aanzitten,’ zei Pa.
Die had er blijkbaar verstand van. & Ook genoeg controle over zichzelf om op dit soort emotionele momenten afstand te kunnen houden.
Wij dachten dat-ie teleurgesteld was dat ’t niet bij slechts 2 gerbils was gebleven & buiten zijn aanwezigheid om pakten we 1 van de kleintjes uit de kooi. Ach, konden we z’n oogjes maar voor hem openen. Verwonderd over de zachte huid & ’t toch reeds aanwezig zijn van enige donzen haartjes legden we de minuscule creatie, na rondgang langs 3 broers, weer terug in ’t door moedertje geïnstalleerde nest.
‘Niet meer aankomen,’ zei Carel, pogend de wijsheid van Pa verder te verspreiden.

’s Nachts hoorde ik z’n bedlampje aangaan, z’n ademhaling tegen ’t glas van ’t woestijnrattenverblijf weerkaatsen & de spanning trillen in z’n speurtocht naar ’t jonge gezin.
‘Verdomme,’ hoorde ik vervolgens.
Hoewel Ma ons verboden had woorden te gebruiken die god onze heer zou kunnen verdoemen.
‘Verdomme,’ klonk ‘t weer.
& Ik ging meekijken. Lichtte mezelf uit bed. Tot aan ’t bureautje van Carel, waarop ’s avonds laat de kooi was neergezet.
We deden ’t grote licht aan. Zodat we konden zien hoe vader & moeder gerbil in ‘t verder lege nest zich aan ’t uitbuiken waren, bezig waren hun nagels met hun kleine tongetjes nog even te polijsten, & afstand hadden genomen van ’t bakje etenswaar wat Carel ze had toebereid. Daar hadden ze vanavond geen trek meer in gehad.

De schoonheid van Zijperspace kromp ineen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *