verwoorden

Ik zeg tegen haar: ‘Heb je ‘t gezien? Heb je gezien dat ik ‘tomeloos’ gebruikte?’
Waarop zij zegt dat ze dat tuurlijk gezien had. Dat ze op haar stoel zit te wippen als ze ziet dat er ‘alras’ in een tekst voorkomt. ’t Is zo lang geleden dat ze dat woord heeft gezien. Dat zegt ze.
Dan zeg ik dat ’t voor mij iets vanzelfsprekends is. Dat ik die woorden nu eenmaal tegenkom als ik lees, dat ze deel uitmaken van de dingen die ik dagelijks beleef.
Maar dat anderen dan niet dezelfde dingen beleven, zegt zij dan, niet dezelfde woorden.
& Ik zeg ook dat ik steeds meer woorden loop te zoeken. Dat ik in m’n stoel voor de computer zit & niet weet hoe een bepaald woord heet. Dat ’t misschien komt doordat ik zoveel schrijf, dat er steeds meer woorden gebruikt moeten worden, al zijn gebruikt, waardoor ’t steeds dieper verborgen lijkt in m’n hoofd, weggemoffeld, ondergesneeuwd door de collega-woorden, juist dat woordje wat ik nodig heb. Dat er dan een ander woordje tevoorschijn springt, een ouder woordje, wellicht niet helemaal passend, maar dan schaaf ik toch gewoon aan de zin? Zorg ik dat ’t wel opgenomen kan worden in de omgeving van een stelletje andere woorden? Dan is ’t oud, maar toevallig ken ik ‘t & als ik ’t overlees dan klinkt ‘t, zit ’t ook in ’t juiste ritme & is ’t mooi.
Dat zeg ik zelf. & Ik hoor haar knikken.
Maar ik hoor haar liever ‘ja’ zeggen.
Ik zeg: ‘Ik ken niemand die zo ‘ja’ kan zeggen als jij.’
Oh, er komt nog een vloed achteraan. Ik vertel van de nuance, de variatie, de toon, de lach, ’t timbre, de trilling, de duur, de stilte, de omgeving. Waarbij ik natuurlijk de helft vergeet.
& Zij zegt: ‘Ja.’
Dat zegt ze.
‘Ja.’
Een kirrend lachje rolt er achteraan.
Ik zeg zie je dat ik gelijk heb. & Wil haar schudden van doe je ogen ‘ns open. & Laat je mond meeluisteren terwijl je praat.
& Zij zegt ja.
Waarbij de woorden in elkaar overstromen diepe dalen hoge golven van nimmer te nemen burchten & wolken ver verwijderd maar als je je vinger naar ze uitsteekt teken je ze verander je hun bestaan in figuren die er nooit zijn geweest of alleen voor jou iets kunnen betekenen.
Er zat een zucht in die laatste ja, een slik, een betrapte slik achterover in de keel, waarvan zij niet vond dat-ie doorklinken mocht.
Nee, nou kan ik helemaal geen ja meer zeggen.
Zegt ze.
Jawel.
Zeg ik.
Ja, toch wel. Ja.
Zegt ze.
& Ze lacht. & Ze zucht. Ze betrapt haar gemak. Steeds weer opnieuw. Laat zichzelf de mond snoeren. Zegt dat ik dat ben.
& Ik zeg dat ik alleen maar geniet. Hoor je ’t dan zelf niet? Elke ja is anders.
De komma’s & punten lijken te verdwijnen. We hebben geen bakens meer, laten ons gesprek deinen tot we in rustiger vaarwater zijn. Daar waar we een tijdje niks meer hoeven mee te delen.
Waarop ik zeg dat ik die avond, de avond dat ze niks van zich had laten horen radeloos was. & Tomeloos.
Weet je nog zeg ik dat ik dat woordje tomeloos gebruikte?
Zeg ik erbij.
Zo voelde ik me ga ik verder veel verder dan dat ik eigenlijk houvast heb dat ik overal niet in te houden ben, nooit. Dat ik dan vanzelf van tomeloos radeloos word.
Ja zegt ze.
& Ik luister.
Ja.

& Ik verzin woorden die daaraan kunnen voldoen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *