zaterdag

Of ze zaterdag zou komen.
Waarop ze zei dat ze dat nog niet wist. Ze moest nog zó veel dingen doen.
Waarop ik zei dat ik ’t erg leuk zou vinden. Want dan zou ik 10 jaar achter dezelfde bar werken. Zouden we daar heen gaan. Zou ze ‘ns een keer kunnen zien hoe ’t daar is. Zouden we daarna pannenkoeken bakken.
& Misschien had ik nog wel meer argumenten gevonden. Maar je moet nou 1maal mensen niet overladen. Overdonderen, noem ik ’t ook wel. Mijn specialiteit. Vooral de laatste tijd. ’s Avonds laat denk ik dat ze horendol van me wordt.
Om haar niet al te gek te maken schreef ik verder: ‘Maar wat niet gaat, dat gaat niet, zou mijn oma zaliger zeggen, waarop ze de wijze woorden liet volgen: & wat niet past dat is niet voor elkaar geschapen. Wat ze daar nou mee bedoelde weet ik tot de dag van vandaag nog steeds niet.’
Helemaal niet waar. Misschien dat 1 van m’n oma’s dat ooit in de mond heeft genomen, ‘t 1e gedeelte dan, wat ik me overigens ook niet kan herinneren, maar wat er na volgt zeer zeker niet. Nog nooit iemand horen zeggen, eigenlijk. Ik deed ’t gewoon voor de bladvulling.
Alsof ze daar niet gek van wordt, om over dingen na te denken die misschien wel niet waar kunnen zijn. ’t Zijn echter geen leugens, zeg ik dan tegen mezelf; ’t zijn slechts pogingen onze conversaties te doen opfleuren.
Zoals zij tegen me blijft zeggen: ‘Antonius Franciscus Bernardus.’
M’n doopnamen. Ik had ze meegedeeld nadat ze er om gevraagd had.
‘A.F.B.,’ zei ik. ‘Net als de afkorting van ‘afbeelding’: afb. De A van Antonius, de B van Bernardus, de F van Franciscus.’
We hebben de grootste lol. Zij blijft de namen in diverse toonaarden & variaties tegen mij herhalen & ik grinnik. Nooit geweten dat mijn namen op zoveel verschillende manieren konden worden uitgesproken.
’Antonius Franciscus Bernardus,’ gilt ze nogmaals in m’n oor.
‘Zeg maar Ton,’ fluister ik.
Waarop ze iets brabbelt wat ik niet kan verstaan.
‘Wat zeg je nou?’ vraag ik.
‘Antonius Franciscus Bernardus,’ zegt ze ter verduidelijking. ‘Ik kon mezelf ook al helemaal niet meer verstaan.’
Opsmuk dus. Zonder kan een mens niet. Opsmuk hoeft over ’t algemeen niet zinnig te zijn. Dan veroorzaakt ’t te weinig glimlach. Of erger.
Over zaterdag vraagt ze me dus of ze me daarover later mag berichten.
Tuurlijk mag zij me later berichten. Zij mag me altijd berichten. Als er iemand mij zou mogen berichten, over wat dan ook, dan is zij ‘t. Ik verheug me nu al op ’t latere berichten.
Ja, maar dat betekent dus niet dat ze dat diezelfde avond al zal doen, schrijft ze, maar dat had ik vast wel begrepen.
Ja, dat had ik wel begrepen, dat van dat berichten. & Dat later dan vanavond.
& Dan sta ik in de supermarkt, klaar om voor een hele week boodschappen in huis te halen. & Een hele week is een hele week. Dat is dus ook rekening houden met. Ik koop beschuitjes, voor stel dat ze ontbijt op bed wil, ik koop jam, voor stel dat ze beschuit net als ik alleen met jam te pruimen vindt, ik koop pannenkoekenmeel, voor de beloofde pannenkoeken, hoewel ik niet meer weet hoe ik er bij gekomen ben haar pannenkoeken te beloven & wat haar motivatie was daar enthousiast over te zijn, ik koop thee, voor bij ’t ontbijt, ik koop kaas, voor als ze geen jam of beschuit wil, maar ook als opsmuk, daar is-ie weer, van de pannenkoek, maar koop geen eieren, geen melk. Een mens moet immers ook rekening houden met een houdbaarheidsdatum.
Bij voedselvergiftiging komt ze nooit meer terug, denk ik ’s avonds laat. Hoewel ’t dan nog lang geen ’s avonds laat is. Maar ik voelde me in ieder geval gewaarschuwd.
Nee, vérse eieren & vérse melk, dat is ’t lekkerst in een pannenkoek, besluit ik. Dus koop ik ’t maandag wel. Als ze waarschijnlijk werkelijk komt.

& Die andere dagen komen vanzelf wel voorbij in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *