haar

Ik was opeens verworden tot iets waar om gelachen kon worden. Dat vond m’n leraar wiskunde blijkbaar, die me als 1e met gemillimeterd haar zag. ‘t Was de 1e les van de dag.
Behalve Inge dan, die ’t had uitgevoerd, m’n familie, die met mij aan de grote tafel de maaltijd van de avond ervoor had gebruikt, & enkele anonieme voorbijgangers, zoals je die in elke stad hebt.
M’n leraar wiskunde hield ’t niet meer. Hij moest z’n hand voor de mond houden om z’n hikkende lach tot een fatsoenlijk niveau te brengen.
Terwijl hij toch de persoon was met de puisterige pukkels bij z’n kin, 2 stuks om voorin de klas de ganse dag aan te pulken, & een bril die om de minuut teruggeschoven moest worden naar de juiste plek op de neus. Daar had ik me toch ook over in kunnen houden?
Ik heb m’n haar maar laten groeien. Limoen in gedaan & in de zon gaan zitten.
Toen was ik Sting. Of iemand anders stoer met blond haar.
Ik moest terugdenken aan de lagere school. Toen iedereen Kwai Chang Caine wilde zijn. We liepen traag over ’t schoolplein & waren aldus een perfecte imitatie van onze held. Kostte niet zoveel moeite. Als je ’t maar met een serene blik in de ogen deed.
Ik wilde geen Sting zijn. The Police werd veel te populair. Kinderachtig bijna. Je mag alleen leuk vinden wat anderen niet kennen. Dat was niet kinderachtig, vonden we.
Inge deed ’t af & toe. Misschien kon Suzanne ’t ook wel. 1 Van m’n vriendinnen in ieder geval. Maar er mocht vooral niet te veel af, want ik wilde geen stekels meer of leraren die lachten.
(Hoewel ik ze aankon. Allemaal. Op een bepaalde manier was ik gevreesd. Doldwaas misschien, met tegelijk z’n mondje klaar, ik zou ‘t ‘ns moeten navragen. Ze waren bij mij bang dat ze hun autoriteit zouden verliezen. Ik maakte gebruik van die angst. Soms meedogenloos. Behalve bij nederlands. Daar wilde ik mezelf bewijzen.)
Er mocht dus niet te veel af. ’t Moest langer worden. Al die stomme alternatieve lui, die allemaal hun haren kort & zwart hadden. Ik was alternatief, maar dan echt, want mijn haren waren blond & m’n kleren rood of groen.
Toen zei Helma dat ik David Bowie was. Hij had net dat hitje over die rode schoenen. Ik dacht aan m’n grote broer, die veel meer stijl had. Ik was slechts een opdondertje. Een mager opdondertje. Wat wist Helma ervan? Toch lachte ik met haar mee.
We waren bezig onze waardes te bepalen. & Die van elkaar. Waar staan we allemaal & hoe dicht stond de 1 bij de ander? We vormden een grote cirkel, bepaalden wie er dichtbij ’t centrum moesten staan, wie er vanaf. We schoven enkele lichamen dichter naar anderen toe, verwijderden enkelen uit een groep. We stelden teleur, we enthousiasmeerden, maar ’t grootste deel van de tijd wisten we niet waar we mee bezig waren.
Ik schreef gedichten waarvan de woorden zichzelf lieten voegen. De betekenis zou later wel volgen. Als ik ’t eind ervan zou lezen. Ik dacht dat ik me niet anders kon uiten.
Ik zat in de problemen, toen.
& M’n haar groeide. ’t Kwam in een staartje terecht, dankzij een stukje elastiek.
Ik zal wel weer op iemand geleken hebben. Er waren meisjes op me verliefd. Maar dat hoorde ik altijd te laat. Jaren later. Toen de zee weg was, de vloed voorbij, we geen zomeravonden meer hoog op de dijk doorbrachten.
Ik verving m’n staart voor een pluim (in de trein gaf ik ’t restant staart aan een meisje, zij was de 1e die me zag zonder, een meisje met een piepend stemmetje, zoals je slechts in amerikaanse films hoort, ze had mooie borsten & ik zou haar nog wel ‘ns in nachtelijk Den Helder tegenkomen, lichtelijk probeerde ik dan altijd door de drukte daar tegenaan gedrukt te worden, maar ik heb nooit gevraagd of ze m’n haar lang bewaard heeft). Een pluim lang haar die over m’n rechtervoorhoofd kon vallen. De rest was kort. Gepikt uit een stripboek. Er waren geen helden meer. Slechts fictie. Dat wat niet bestond kon ik in ieder geval nog kopiëren.
Ergens onderweg moet dat vermoeiend zijn geworden. Ik weet alleen niet meer waar die afslag was. ’t Zal wel weer een vriendin geweest zijn die plots besloot ex te worden. M’n haar schreeuwde om rouw, om verandering, om niet meer herkend te worden op straat, niet meer te zijn die ik iedereen wijs had gemaakt te zijn.
Ik schreef dan weer dagboeken vol. Zodat ik ze kon laten lezen aan volgende vriendinnen. Misschien dat ze uiteindelijk wel bereid waren m’n haar te knippen. Ik leverde ’t vertrouwen & ’t haar, dachten ze.

Voorlopig blijft ’t nog wel groeien in Zijperspace, de schijn & ’t omhulsel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *