haat

Ik wilde dat-ie zich eindelijk ‘ns normaal tegenover me zou gaan gedragen. Ik wilde dat-ie niet z’n vriendin een trap gaf, als zij de lege glazen me aan wilde reiken. Maar hij begon bij de 1e zin er alweer doorheen te blaten.

Bij elke zin die ik hierover zeg, besef ik me dat er al een kleuring in ‘t verhaal optreedt. ‘t Is mijn versie van ‘t gebeuren. Elke keer probeer ik me 1st voor te stellen hoe ‘t er uit kan zien vanaf de andere kant, & poog ik die mee te laten tellen in mijn beschrijving van ‘t konflikt, maar als ik me realiseer hoe gekleurd zijn visie op mij al jarenlang is, ontgaat mij alle begrip.

Ik heb te maken met een man die me al jarenlang afwisselend probeert te denigreren, te kwetsen, te negeren, zwart te maken. Veel variatie zit daar dus niet in.
Als-ie fooi geeft aan 1 van m’n collega’s voegt-ie er aan toe: ‘Niet voor Ton hoor.’ Op zo’n manier dat ik ‘t kan horen. Als ik vraag of er glazen aangereikt kunnen worden negeert-ie me volkomen (of geeft-ie z’n vriendin een trap). Als ik voorbij loop terwijl-ie met z’n vrienden zit te praten, hoor ik ‘m kankeren op mij. Al 5 jaar duurt dat gekanker. Misschien nog wel langer.

Ik heb m’n xcuses aangeboden aan een dame die vanmiddag deel uitmaakte van z’n groep, wel vaker in z’n gezelschap zit, nadat ik ‘m had gezegd dat-ie beter kon vertrekken. Als-ie ‘t inderdaad niet voor elkaar kreeg fatsoenlijk naar me te luisteren, mij voortaan fatsoenlijk te behandelen, zoals ik hem ook behandelde, dan kon-ie beter gaan & kreeg-ie geen bier meer van mij, noch van m’n collega’s. Ik bood haar m’n xcuses aan, omdat ik zag dat ze zich gevangen voelde tussen 2 kampen.
”t Geeft helemaal niet hoor, voor de rest. Je blijft toch m’n favoriete barman.’
Waarom heeft hij dan zo’n hekel aan me, vraag ik me op dat moment des te sterker af.

Daar bovenop moet ik me tegenover m’n collega’s verantwoorden. Ze hebben nog nooit met hem een konflikt gehad, zeggen ze. Ze zien alleen maar dat hij op een dergelijke manier op mij reageert. Dat moet een oorzaak hebben, denken ze.
Dat denk ik ook. Alleen vind ik niet dat die oorzaak de hele tijd bij mij gezocht moet worden, probeer ik ze duidelijk te maken. Ik heb m’n gebreken, ik ken ze ook voor een groot deel, maar ik hoef me toch niet eeuwig & altijd te laten kwetsen door een persoon die toevallig een hekel aan me heeft? & Toevallig niet aan m’n collega’s. Als ik een hekel aan een klant heb, laat ik dat toch zeker ook niet bij elke handeling merken?

Ik zink. Ik zink diep in een wantrouwen tegenover m’n persoon. Ik heb m’n gebruiksaanwijzing, ik heb m’n tekortkomingen. Maar doordat iemand de nadruk legt op 1 van die tekortkomingen, waarschijnlijk omdat die 5 jaar geleden bij hem op 1 of andere manier tentoon werden gespreid, moet ik lijden.
Ik moet praten als Brugman om te duiden wat er verkeerd is in de man z’n benadering van mij. Hoe totaal anders z’n gezelschap op mij reageert. Ik moet alle voorbeelden uit de kast halen om nog enigszins m’n gelijk te kunnen halen.
Maar ik zie aan de schokschouderende bewegingen van m’n collega’s, hoor aan de laatste snerende opmerkingen, dat ik beter zal moeten bewijzen dat ik gelijk heb dan hij. Hij heeft bij voorbaat gelijk; mij kennen ze ondertussen.

& Terwijl ik Brugman speel, voel ik dat elke zin waarmee ik de man z’n gedrag, z’n handelingen probeer te illustreren, evengoed gekleurd wordt door een verwondering over zoveel haat tegenover mijn persoon.

& Voelt Zijperspace aan als een mens-onvriendelijk universum.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *