Ik moest dat neuriën stoppen. ‘t Werkte op haar zenuwen.
Tuurlijk had ik haar kunnen vragen waar dat door kwam, maar ik wist eigenlijk niet waarom ik ‘t haar niet zou gunnen. Die vrijheid van mijn gebrom. Dat constante benadrukken van ‘t feit dat ik me lekker voelde kon ik net zo gemakkelijk achterwege laten. Lekker was ‘t al, ‘t zou niet lekkerder worden door mijn uiting ervan.
Maar een minuut later gingen m’n lage registers alweer open. Die mannelijke brom waar nog net geen boventoon uit te voorschijn kwam.
In m’n eigen oren ‘t geluid van een kind dat z’n ijsje goedkeurde. ‘t Kind van meer dan 30 jaar geleden.
‘Hmmmmm,’ klonk ‘t voor mijn gevoel.
‘Hmbrrmmhbrrrmrr,’ moet ‘t voor haar geklonken hebben.
De irritatie zat er al in verwerkt.
Ik keek zo onopvallend mogelijk in haar ogen. Wilde zien hoever de ergernis ging. Waar de vonken ontstonden & hoe ze naar buiten sprongen. & Ik zag onmiddellijk dat ‘t haar menens was.
‘Geef me maar een zet als ik er opnieuw mee begin,’ zei ik tegen haar. ‘Ik doe ‘t als vanzelfsprekend, maar als je zegt dat je er niet tegen kan, dan probeer ik ‘t te laten.’
‘Je mag me ook een trap onder de tafel door geven,’ voegde ik er ook nog aan toe.
Dan wist ze dat ze zich in ieder geval niet zó ver mee moest laten slepen door haar aversie voor ‘t geluid. Een zet zou voldoende zijn. Een duw. Een por.
Vreemd genoeg verheugde ik me al op de terechtwijzing.
Maar ergens stopte de tolerantie voor dat verbod. Ik moet op een gegeven moment een grens hebben gesteld.
Hier. Niet. Verder.
Ik had de hele zaterdagnacht naast haar gelegen & was op m’n gewone vroege tijdstip op zondag opgestaan. Terwijl zij bleef liggen op haar spaarzame vrije dag. Net zo spaarzaam als die van mij, maar ‘t voelde anders. Ik sliep tenslotte door de weeks langer uit als zij voor dag & dauw ‘t pand verliet.
Ik sprong na 2 uur weer bij haar in bed. Leunde tegen haar aan. Kroop in de kom van haar lichaam.
‘Hmm, brrr,’ & daar een mengeling van.
Zoals poezen. Zoals honden. Zoals waarschijnlijk elk leven wezen op aard. We kunnen ze echter niet allemaal even duidelijk horen als ze zich 1maal in die toestand bevinden. Je hoort tenslotte niet elke ‘hmm’ of ‘brrr’.
‘Hmm, brrr,’ ging ik verder waar ik gebleven was.
& Plots kreeg ik een duw. Of een por. In ieder geval vlak daarna een klap in m’n gezicht.
‘Stop met dat geneurie!’ gilde ze tegelijkertijd in m’n oor.
Ik heb haar niet gevraagd waar ‘t aan lag. Ik heb haar slechts verzocht of we dat zondagse bezoek aan haar ouders misschien een weekje uit zouden kunnen stellen.
Haar wang, tja, haar wang. Haar kin ook. Dan ook nog ‘t puntje van haar oor, dat rood zag. ‘t Was werkelijk geen gezicht. Alsof ik ‘brrr’ & ‘hmm’ had proberen te spellen op haar toch al dunne huid. Met al m’n vingers, gespreid uiteen. Ze waren alle 5 te tellen, in klaterend rood.
Bij mij deinden nog enkele hoge tonen na in m’n oor. Die verdwenen pas toen haar moeder vroeg of ik koffie wilde of liever thee.
‘Nee, doe mij maar een flesje bier,’ antwoordde ik.
‘t Rode schijnsel van de ochtendzon in Zijperspace was tenslotte inmiddels van lang gelee.