jonkvrouw

‘Hoe hebben ze jou zo mooi kunnen maken?’ vraag ik haar.
Ik stuntel over m’n woorden. ‘t Minste geringste lidwoord doet me struikelen. Ik krijg last van m’n buik als ik me bedenk dat ik rechtstreeks tegen haar praat. Ze ligt hier naast me, stil te zijn om bewonderd te kunnen worden. & Ondertussen rommelt ‘t bij mij van binnen.
Dat noemen ze dus vlinders.
Diezelfde vlinders zorgen ervoor dat ik deze zinnen zeg.
‘Wie heeft dat voor elkaar gekregen?’ ga ik voort op fluistertoon, evengoed nog licht stotterend.

M’n fysio zei dat ik m’n schouders recht moest houden. Vóóruit met de borst. Met energie de wereld toetreden.
Dat zei ze op ‘t moment dat we allang niet meer bezig waren met de kwaal waarvoor ik gekomen was.
‘Dat ziet een vrouw,’ legde ze uit met kennis van zaken, ondertussen aan m’n schouders rukkend, ‘dat je niet met rechte schouders in je schoenen staat.’

Misschien heeft m’n fysio ook wel verstand van fluisteren. Dan kan ik haar vragen of de buren ‘t moeten kunnen horen als ik haar, die naast me ligt, aanbid. Als ik gebeden improviseer ter meerdere glorie van haar bestaan. Kunnen de stotterbanen & haspelbochten die ik onderweg neem beter overtuigd uitgesproken worden, net zo luid & duidelijk als de houding die ik me sinds m’n laatste bezoek heb aangemeten?
Ik zou kunnen proberen er ritme in te brengen, wat alliteratie, een vleugje metrum, een toefje binnenrijm. Zodat ik ‘t kan declameren, m’n tong geen onoverzichtelijke hobbels meer hoeft te nemen & de woorden de uitstraling krijgen van een rechte rug.
Gelijk een edelman die zijn favoriete jonkvrouw bejubelt.

Ach, gij zijt zo schoon als een groene weide waar een dartel jong veulen in rond galoppeert.
Uw ogen zo sprankelend gelijk een dauwdruppel die ‘t licht van de morgenzon verspreidt.
De weg die mijn vingers over uw lijf mogen gaan is een reis door onoverzienbaar heuvellandschap.

& Nog wat van die onzin die eeuwen geleden al onbegrijpbaar leek.
Ik lig hier echter. Ik weet beter. Ze hebben taal uitgevonden om mij dit te doen zeggen. Ze zijn alleen vergeten mij durf, lef, heldhaftigheid of ook maar iets anders te geven om dit zonder stuntelen te berde te brengen. Ze gaven mij een tong, tijdens ‘t bouwen, maar daar lieten ze ‘t bij.

U zijt schoon, jonkvrouwe, zo schoon dat ik niet begrijp wat u hier naast mij doet. Mijn tong fladdert, uw blik doet m’n lippen plakken, m’n tanden klemmen opeen, m’n keel voelt droog.
& Toch verwaardigt u zich dit alles van mij aan te horen. Ook al slaapt u allang die diepe slaap.

We zijn eeuwen te laat ontwaakt in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *