hoe gaat ‘t?

De meest gestelde vraag. De vraag zonder inhoud. Vaak slechts een omhulsel. Bestaat bij de gratie van ’t omhulsel. De aankleding. De intonatie. ’t Moment.

Toen ik oud genoeg was, de problemen groeiden mij boven ’t hoofd, stelden m’n tantes die vraag geregeld. Om hun zorg te uiten. Ik diende steeds weer ‘tzelfde antwoord te geven.
‘Goed.’
Een ander antwoord bestaat niet. ’t Zou slecht zijn, onnadenkend als men van ’t voorgeschreven antwoord afwijkt.

Mijn moeder deed waarschijnlijk geregeld verslag van mijn toestand. Hoe ik niet kon ademhalen, ’t benauwd had, hoe eng de straat voor mij was, hoe bang ik was voor alles dat zich buiten ’t huis bevond. Of hoe ik haar opzocht, midden in de nacht, bij haar bed, hoe ik vertelde over m’n boze dromen, m’n angst te sterven, m’n ziektes die ik mogelijk onder de leden had. Of hoe ze uren achter elkaar de stramme spieren glad streek. & Over m’n tranen, m’n tranen tenslotte, dat ’t afschuwelijk moet zijn je eigen kind te zien huilen op ’t moment dat deze die fase allang achter de rug moet hebben. Op ’t moment dat-ie stoer & onbekommerd over straat moet lopen, vrienden moet hebben bij de vleet, studeren, leren, werken, zuipen, groter worden. Ik bleef een dunne jongeman, fragiel van binnen & buiten. Een breekbaar dun takje, door elkaar gemangeld door de eigen vroegtijdige herfststormen.

‘Hoi, Ton. Hoe gaat ’t met je?’
Ik kon ’t m’n tantes niet kwalijk nemen. Ik wist alleen niet wat te antwoorden. Was de vraag net zo leeg als ’t antwoord dat verwacht werd?
& Omdat alles beredeneerd moest worden, zodat ik m’n eigen overzichtelijkheid kon creëren, waardoor ik wist waar ’t begin was & waar ’t eind, ik daar niet tussendoor hoefde te waggelen als een zeeziek scheepsmaatje op z’n 1e reis, omdat ik de zekerheid wilde hebben over dan maar een heel klein wereldje, een wereldje vergelijkbaar met de jongen z’n kajuit, besloot ik de waarheid te vertellen.
‘Slecht.’
Ik zag de belangstellende gezichten van m’n tantes veranderen in bezorgd. & Even snel herstelden ze zich van bezorgd tot een blik van ‘kop op, niet bij de pakken neer zitten, vooral niet toegeven aan je eigen sores’.
Mijn tantes waren dochters van m’n Oma.

Ik verschool me boven als er weer visite was. Liet even kort m’n gezicht zien, ’t zou niet beleefd zijn visite zogenaamd ongemerkt te laten voorbijgaan, maar dook dan onder op mijn slaapkamer. De groet, ’t handen schudden, de kussen; ze mochten niet te lang duren. Dat zou gelegenheid schapen tot ’t stellen van de vraag. & Een onvermijdelijk duidelijk antwoord.

Geleidelijk aan ging ’t antwoord over in ‘’t Gaat wel’. Of ‘mwaah’. Met een enkele terugval. Ik moest echter nog steeds er over nadenken. In een fractie van een seconde moest ik m’n toestand overzien, op waarde schatten, proberen te duiden. Alsof ik er over moest jureren & een oplopende schaal van waardering over mijn gesteldheid kon uitspreken in een schaal van 1 tot 5.
Ik scoorde langzaamaan hoger. Veel te langzaam, maar ik kreeg geduld.

Tegenwoordig bestaat slechts ‘goed’ in Zijperspace, waarna ’t gesprek de inhoud van dit zogenaamde oordeel bepaalt.
(Zo dadelijk zal dit ook meermaals plaats gaan vinden op de weblogmeeting in ’t Vondelpark)
(Deze serie wordt u gebracht dankzij ‘t initiatief ‘5 vragen, 5 antwoorden’ (zie toelichting, waarvoor men zich in Zijperspace zeer despotische vrijheden heeft toegeëigend)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *