hoe ik excuses kreeg om naar huis te gaan

‘Ik zweet nogal snel,’ excuseerde ik m’n natte voorhoofd. ‘Deze temperatuur vind ik eigenlijk al te hoog.’
‘Morgen wordt ’t nog warmer,’ wist de vrouw me te vertellen.
Ze lachte erbij. Ik keek schuin naar achter als 1 van beiden iets zei. Ik liep net iets sneller dan hen. Zij liepen onbekommerd, ik liep gedreven, zo had ik ’t gevoel.
De man lachte met z’n vrouw mee. Een brede grijns. Hij was blij met pensioen te zijn.
‘Ik bewaar alle boekjes van de wandelingen die we hebben gedaan,’ had-ie me even ervoor verteld. ‘Degene die we achter de rug hebben, zet ik met de voorkant naar links, degene die we nog moeten doen met de kaft naar rechts.’
Zijn manier om overzicht te houden.
‘We zagen dat je veel sneller liep. Maar wij nemen de tijd. Om de bloemetjes langs de kant van de weg te bekijken.’
Ik zei dat ik die ook wel zag. Maar dat ik m’n vader miste om de namen van de bloemen te kunnen vertellen.
‘Mijn man weet alle namen,’ zei de vrouw. ‘Hij herkent alle planten.’
‘Zo was mijn vader ook. Maar die zit nu in een verzorgingstehuis.’
‘Ik had ook veel aan de boeken van Thijsse,’ voegde de man er aan toe. ‘Ik heb alle boeken van hem.’
‘Jacques P. Thijsse,’ zei ik. ‘Die had mijn vader ook allemaal.’
Maar ’t werd dus warmer, wisten ze te melden.
‘Morgen wordt ’t nog warmer,’ zie de vrouw. ‘& Overmorgen wordt ’t wel in de buurt van de 29°.’
De 1e twijfel ontstond.

Ik vroeg me af wat mooi was. Door de opmerking van andere medewandelaars. ’t Runde Veen zou mooi zijn.
Ik keek & zag niks behalve groene weilanden & akkers. Wist niet meer wat als mooi ervaren moest worden. Begon me af te vragen waarom lopen leuk was. Mooi.

In Norg aangekomen belde ik m’n moeder. Om te zeggen dat ik 29 km gelopen had. & Nadat ik m’n dorst had gelest zou ik op zoek gaan naar een camping, vertelde ik. Hoe of ’t was met Pa?
‘Niet zo goed,’ zei ze. ‘Hij had afgelopen weekend koorts.’
Maar ze zou me wel bellen als ’t écht slecht zou gaan.
‘Als ik m’n mobiel uit heb staan, dan kan je volgens mij evengoed m’n voicemail inspreken. Dan kom ik vanzelf wel te weten of ik naar huis moet,’ zei ik.

’s Nachts moest ik er uit om te plassen. Gewoonlijk doe ik dat in een hoekje. Een hoekje van ’t hoekje van de camping. Waar ik afgezonderd sta, niemand last van me heeft. Ditmaal, er stonden te veel caravans om me heen, ik had te veel schuldgevoel richting de oudjes, dwong ik mezelf richting toiletblok te lopen. Lange broek aan. Sleutel in m’n broekzak. Blote borst. Door ‘t 1e ochtendlicht naar een plashok gestapt.
Maar terwijl ik naar buiten ging, m’n tent uit, liet de rits los. De sluiting schoot er uit.
Terug van de wc moest ik me door de opening wurmen. Voorzichtig, om niet nog meer schade te veroorzaken.
Ach, ’t zou niet regenen de komende dagen, wist ik.
Maar de tent was kapot.

Ik bleef wakker liggen. De hoofdpijn was weergekeerd. Ik luisterde naar de vogels. Probeerde een merel te volgen, die zo te horen van tak tot tak kenbaar maakte dat dit zijn territorium was. Ik probeerde m’n gedachtes zodoende af te leiden van de hoofdpijn.
’t Was een koor. ’s Ochtends om ¼ over 4. Oorverdovend bijna. Ze hielden me wakker. Ze deden me beseffen dat ik weg was.
Enkele uren later ging ik m’n tanden poetsen. Ik was niet de 1e.
‘Zo, lekker geslapen?’ vroeg de man.
‘Nee, eigenlijk niet,’ kon ik niet laten naar waarheid te antwoorden. ‘Ik had hoofdpijn.’
‘Oh, da’s vervelend,’ reageerde hij.
‘Maar ik heb daardoor wel naar alle vogels kunnen luisteren,’ probeerde ik m’n mededeling te vergoelijken. ‘Oorverdovend. Mooi.’
Daar was-ie toch weer: ‘mooi’.
Zei ik ’t om de man tevreden te stellen of had ik ’t mooi gevonden?
‘Ja, ’t barst hier van de vogels. Prachtig is dat.’
Tijdens m’n ontbijt kwam de man naar m’n tent toegelopen.
‘Ik vroeg me af: heb je wel paracetamol?’
Hij hield iets in z’n hand geklemd. Dat kon niet anders dan een strip paracetamol zijn, dacht ik.
‘Ja, hoor,’ stelde ik ‘m snel gerust. ‘Ik heb net een pilletje geslikt.’
Opgelucht liep-ie weer naar z’n caravan.

Ik belde m’n moeder weer. Of ze even kon kijken op de site van ’t Openbaar vervoer. Ik wilde weten wat voor verbinding ik vanaf Appelscha zou hebben.
Naar Assen, een bus, vertelde ze.
‘Dan kan ik net zo goed nu meteen de bus nemen. Ipv nog eens 35 km te lopen. In de hitte.’
‘’t Gaat weer wat beter met Pa,’ zei m’n moeder nog. ‘Hij is weer wakker geworden.’
M’n besluit stond echter al vast.

Bij de bushalte in ’t centrum van Norg zag ik dat ik de bus op 5 minuten na gemist had. Over 55 minuten zou de volgende komen.
Toen besloot ik te gaan liften, te gaan zien waar ik uit zou komen.

Ik arriveerde uiteindelijk veilig in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *