huis-tuin-en-keukenvliegbezinningen

Nu zijn m’n ramen niet al te schoon, maar ik kon ‘m toch gemakkelijk ontwaren. Zo erg is ’t nu ook weer niet met de doorzichtigheid gesteld, hoewel m’n moeder anders zou beweren.
Eerlijk gezegd, ik was net aan ’t kijken hoe ’t er mee voorstond. Er kon best een emmertje water overheen. Spiritus & een krant erbij doen wonderen, heb ik inmiddels als levenswijsheid meegenomen. Die vlek in de hoek weg, ’t rag aan de keukenkant, de veeg onderaan.
Dat was ik aan ’t overdenken, toen ik plots de vlieg zag. Een huis-tuin-en-keukenvlieg.
& Kerst dan, vroeg ik me onwillekeurig af.
Niet dat ik in beestenkerst geloof. Dat daar iets van tot hen doordringt. Die dieren liggen allemaal op 1 oor, maffen zichzelf de koude winter door.
Maar ik had met ‘m te doen, dat toch wel. Op de achtergrond drong inderdaad de kerstgedachte zich aan me op, dat iedereen warm & gelukzalig in de nabijheid van naasten & geliefden moest zijn. & Tegelijkertijd was ik me ervan bewust dat de winter, we zijn immers alweer een paar dagen zo ver in de opeenvolgende seizoenen gevorderd, toch niets was voor een alleenstaande vlieg.
Nou hoorde ik van de week iemand de opmerking maken dat je van vragen stellen jong blijft. Fris in gedachten. Mensen die tot op hoge leeftijd jong blijven overkomen, hebben zich hun leven lang afgevraagd hoe de dingen in elkaar zitten. Waarom, hoe, hoezo, waartoe, wat, welk, wiens, waar.
Ik werd bij aanschouwing van die vlieg, die huis-tuin-en-keukenvlieg, zoals ik ‘m vlak ervoor nog pleegde te betitelen, pardoes enkele lichtjaren jonger van geest. Ik trok mezelf de spirituele luier aan. Zo oorverdovend veel vragen attaqueerden op dat moment m’n brein dat m’n denkraam ze niet meer onder woorden konden brengen. Ik wist niet eens meer waar ik m’n vragen moest aanvangen, bang als ik was dat in elke vraag al een vooronderstelling terecht zou komen die ’t stellen ervan op losse schroeven zou zetten.
Waar zou die vlieg bijv eigenlijk z’n kerstmaal moeten meemaken? Zat-ie normaliter rond deze tijd van ’t jaar wel bij anderen tezamen in familieverband? Is een huis-tuin-en-keukenvlieg een zwermdier, zoals de mens een kuddedier is? In hoeverre lijkt 1 zo’n vlieg op dat andere vliegje naast ‘m, dat de gehele herfst al met z’n 6e elleboog in z’n zij zat de douwen? Slaapt zo’n beest, of zijn ’t slechts de eitjes die de winter overleven? & Hoe heeft deze vlieg ’t voor elkaar gekregen nu nog vrijelijk rond te vliegen? Waar komt-ie vandaan, hoeveel kms heeft-ie afgelegd & spreekt-ie misschien eigenlijk alleen maar russisch?
God, wat voelde ik me 35 jaar jonger & wat had ik als 6-jarig jongetje plots een verschrikkelijke behoefte om languit op de bank te liggen.
Ik bleef echter nog even naar ’t getrappel van de poten van ’t vliegje op m’n raam kijken, bestudeerde of ’t diertje inmiddels al wat magerder was dan z’n zomerse soortgenoten, besloot me een voorstelling te maken van de trillingen die ’t gestamp zou veroorzaken op de ruit & ontleedde tegelijkertijd de stand der dingen van datgene dat men wel ‘t vliegenlichaam noemt.
’t Bewoog zich onderwijl een ietwat uit beeld, ik moest m’n stilstaande stand verschuiven & door die plotse manoeuvre schrok ’t beestje van die massale grootsheid dat mijn lichaam toch voor hem zal moeten betekenen & vloog weg.
Plots. In een oogwenk.
Ik kon niet eens zien welke kant ’t op vloog. Verdwenen in de anonimiteit van een grauwgrijze alles gelijkschakelende vlak-voor-de-kerst-dag.
Ondertussen was voor mij niets meer wat ’t was, alles scheen van z’n voetstuk geduikeld, er bestond geen vanzelfsprekend meer, & bovenal zat er een vlieg diep van binnen in mij bestorven. Alsof er een geest aan mij verschenen was, een scroogeïaanse boetedoening zou mij ten deel vallen & voortaan zou ik geen vliegen, muggen, spinnen meer tot een plat dubbeltje mogen meppen.
’t Enige waar ik me tot op dat moment écht druk over had gemaakt, aangaande de dierenwereld & de vergankelijkheid ervan zogauw ’t zich enigszins storend aan me voordeed, was hoe ’t toch kwam dat ik die genoemde geleedpotigen wel tot een geringe hoeveelheid van een minimale egaliteit durfde te drukken, maar een lieveheersbeestje, met z’n grappige bolle omhulsel waar beschuldigende vingers uit leken te wijzen in de vorm van zwarte vlekken op een rode ondergrond, niet.
Nu, na ’t mezelf stellen van al die onoplosbare vragen, was ik juist door ’t ontbreken van antwoorden veel rijker geworden, zo kwam ’t me voor, en trok ik voor mezelf een welluidende conclusie, in alle naïviteit, een zelfbewuste onwetendheid ook, een gebrek aan taal om vanuit de schijnbare wieg van m’n pietluttig aardse bestaan te kunnen benoemen dat de dingen om me heen wel iets zouden kunnen zijn zonder dat ’t onder woorden, ik zat eigenlijk zonder, te brengen was: bij de 1st komende lentebries zou ik met de televisiegids (bij gebrek aan een krantenabonnement) in de bleke brekende zon klaar zitten om die in de vrije lucht overwinterende lastpak een opdonder te verkopen om ‘m zodoende alsnog naar ’t hiernamaals te verzenden.

Dat zou ‘m leren ongekende onrust in Zijperspace te willen veroorzaken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *