ietsjepietsje

’t Is ’t kleine beetje. Ook de verrassingsaanval. Totaal onverwacht is wel belangrijk. Maar vooral ’t ongedoseerde, in die zin dat je ’t bijna geen dosis kan noemen, omdat ’t zo weinig is; ’t is niet de grote hoeveelheid die ’t speciaal maakt. Je moet snel kijken, anders is ’t voorbij. & Dan nog moet je elke teug die de lucht je gunt inademen, diep, dankbaar, genoegzaam. Je moet nl zorgen dat ’t zo lang mogelijk blijft. Herinnerd, niet vergeten. Zwelgen zou je moeten, in al die kleine hoeveelheidjes, de ietsjes, de pietsjes, ’t kriebelige priegelige, zonet gebeurd, maar reeds verdwenen, in al die ongemakkelijke kleine gebeurtenissen moet je je hele leven stoppen, al de kracht die je hebt om gebeurtenisjes in je geheugen op te slaan, want anders heb je niet geleefd. Was ’t de moeite van ‘t ademen niet.
& Dan gaat ’t slechts om een pietepeuterig klein vleermuisje dat vloog. Om 10 uur. Of net iets later. Flapperende fladders kon ’t beestje produceren, ovaalvormige cirkels trok ze, die ze onderweg steeds opnieuw moest definiëren. Alsof ’t wiskundige logaritmes aan ’t berekenen was, er van de wijs van raakte, herbegon, daardoor kortstondig uit beeld verdween, achter bomen & struiken die schaduwen wierpen, & met hernieuwd enthousiasme de wereld van een andere hoek probeerde te aanschouwen, in hyperbolen, asymptoten, via brandpunten & assenkruisen. Hoe een blik alle lijnen kan invullen, punten tot lijnen kan samenvoegen, die ’t beest wanhopig af probeert te tasten, alsof ’t langs cijfertjes een figuur poogt te creëren, langzaam wordt de bedoeling zichtbaar, ’t tekent zich af tegen ’t donker wordend gewelf, van ’t puntje nr 1 tot aan ’t hoogste getal, terugkerend in z’n 0-punt, maar uiteindelijk net te laat: de nacht is daar. Een zwarte schaduw wordt 1 met ’t donker van de nacht. De vleermuis verdwenen.
Of ’t gaat om een egel. Met een puntig snuivende toet vooruit gestoken speurt ’t de vuilnisbak af, ‘t aanschouwt hoe hoog die torenflat van afval boven z’n eigen lichaam uitsteekt & besluit andere doelen te moeten stellen. Ik aanschouw ’t midden in de nacht. Rond 2-en ditmaal. Gordijn opengeschoven, stiekem kierend, de keukenlichten ’t podium van ’t diertje verlichtend, als volgspots, zolang ’t zich in mijn belangstelling weet. Af & toe denk ik meer licht te kunnen werpen door meer spleet, breder licht vanuit de kamer te laten vallen, & hoewel bang dat dan alles voorbij zal zijn, schuif ik toch de gordijnen verder, gedwongen door nieuwsgierigheid, poging ’t minieme moment wijder in de secondes te laten vallen, de momenten die slechts kort duren, halveren, korter worden naarmate ’t kleine groter aanschouwd wil worden. De egel loopt weg. Weg van ’t voetlicht, van de tribune, weg van die korte tel aandacht, gestolen aandacht, gezakkenrold, opgaand plots in de massa van 100en sprieterig groen, voorlopig niet meer terugkerend in beeld. Verjaagd door de grote ambitie meer te willen zien.
’t Potje bonen, of dat wat ooit bonen herbergde, ligt als stille getuige, omvergeworpen door de nieuwsgierig snuffende snuit, als stille wankelende getuige, ’t rolt nog even een cm heen, een cm terug, legt zich stil naast de vuilnisbak. De duistere geur van voedsel, gaar vergaan voedsel wellicht, ’t potje oninteressant achtergelaten vergeleken met dat onbereikbaar paradijs van stank, herinnerend aan ’t verlangen van ‘t stekelig beest.

Dat allemaal tijdens de avond- & nachtvoorstelling in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *