junkies

‘Shit, hij komt deze kant op,’ zeg ik.
Vanaf de hoek van de straat loopt de man op ons toe. Nadat-ie net nog iets aan iemand anders heeft gevraagd. Ik heb ‘m meteen al ingeschat, m’n oordeel ligt al klaar, vooral door z’n manier van lopen. Maar misschien dat z’n magere lichaam ook een rol heeft gespeeld bij die snelle beoordeling.
‘Heren,’ groet-ie al van een afstand.
Duidelijk dat-ie ons moet hebben.
‘Heer,’ groeten wij terug, ondertussen ’t glas onverstoord naar de mond brengend.
‘Hebben jullie binnen misschien een munttelefoon?’ gaat-ie verder. ‘Of een gewone telefoon. Dat ik even kan bellen. Ik wil ervoor betalen.’
Dat hebben we door. Z’n kleingeld rinkelt al in z’n handpalm.
‘Nee, dat lukt niet,’ zeg ik.
We hebben er geen zin in, betekent dat. Dat weten we alle 3.
‘Kan je niet bij de buren bellen?’ zegt Jag.
‘Nee, die hebben geen muntjestelefoon.’
‘& Bij ’t benzinestation?’
‘Die telefoon hebben ze weggehaald.’
‘Dan moet je ’t aan de overkant proberen.’
‘Daar is teveel lawaai.’
We halen onze schouders op. Dat we er echt niets aan kunnen doen. Maar de man geeft niet zo makkelijk op.
‘Hebben jullie geen mobieltje dat ik kan gebruiken? Ik betaal ervoor. Zie je, ik had hier een afspraak, ik zou opgehaald worden, maar die vent komt niet opdagen. Ik moet ‘m even proberen te bereiken.’
‘Ik heb m’n telefoon niet bij me,’ lieg ik.
Maar Roen wel.
‘Hier,’ reikt-ie aan. ‘Gebruik deze maar.’
Maar als Roen geld aangeboden krijgt, weigert-ie.

‘Hé, waar zit je nou? ( ) In Tiel? Ik sta de hele tijd op je te wachten. ( ) Ja. ( ) Sáááááááááánggg. ( ) Ja. ( ) Ja. ( )Hoe laat ben je dan hier? ( ) 1 Uur? Doe je er zo lang over?’
Roen tussendoor: ‘Tiel is 1 uur rijden.’
‘Hier zeggen ze dat Tiel 1 uur rijden is. Ik kon hier bij een kroeg bellen. ( ) Ja, hoe laat is ’t nu?’
Ik wil bijna op mijn mobieltje naar de tijd kijken, maar weet net op tijd dat ik die zogenaamd niet bij me had.
Roen: ’20 Over 9.’
Jag zegt ‘tzelfde.
‘¼ over 9 geweest. ( ) Dan ben je dus vlak na 10-en klaar. Kan je om 11 uur vertrekken. Om 12 uur in Amsterdam. Zeg dat ‘t ½ 1 wordt. ( ) Goed. Dan wacht ik op je. Later.’
Hij geeft de telefoon terug aan Roen.
‘Bedankt, hè. Ja, hij zit helemaal in Tiel. Taxichauffeur, hè. Hoi, hè. Bedankt.’

‘Dat was een junk,’ zegt Roen.
‘Ja, dat zag ik meteen,’ zeg ik.
‘Hmm,’ beaamt Jag.
‘Ik hoorde ’t meteen toen-ie ‘sáááááááááánggg’ zei,’ zegt Roen. ‘Dat zeggen surinamers nl altijd. Dan bedoelen ze zoiets als ‘godverdomme’. Dan zijn ze kwaad. Of verontwaardigd.’
Roen heeft op Suriname gewerkt. Hij kan ’t weten. Hij heeft met ze gepraat.
‘Veel van de junkies & dealers hier in Amsterdam zijn surinamers. Zeggen heel vaak sáááááááááánggg, oftewel: sang. Die jongen heeft ’t overgenomen van die surinamers. Want hij koopt z’n drugs van hun.’
Grappig, denk ik. Klinkt heel plausibel. Roen kent de surinamer, weliswaar niet de junk, maar wel de surinamer. Er lopen vast wel een paar in zijn woonwijk rond.
‘Ik zag ’t meteen aan die manier van lopen,’ zeg ik. ‘Een junk is een beetje motorisch gestoord. Die kan niet normaal lopen. Altijd van die snelle stapjes, waarbij z’n lichaam niet helemaal mee wil.’
Ik sta op. Moet ’t loopje van de jongen nog even nadoen. M’n gelijk even benadrukken.
‘Kijk, zo.’
Ik loop snel. Met kleine pasjes. Gehaast. Op jacht naar de volgende ontmoetingsplek.
‘Ze kunnen niet anders meer, junkies.’
Nu Jag.
‘Hij had best wel bij de buren kunnen bellen. Daar hebben ze ook een telefoon. & Die zijn open. Wij niet. Maar hij moest voet bij stuk houden. Overdrijven. Want anders kreeg-ie vast z’n zin niet. Junks zijn dat gewend.’

Wij snappen hoe de wereld in elkaar zit, wij in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *