janneke

‘Met Janneke,’ klinkt ’t aan de andere kant van de lijn. ‘Maar nou bedenk ik me dat ik helemaal niet had hoeven bellen.’
‘Da’s mooi,’ zeg ik droog.
‘Ik hoor je stem & ’t schiet me te binnen waar ’t is. Ik kon me de straat niet voorstellen. Dus ik dacht: ik bel even voor een routebeschrijving.’
‘Ik ben blij te horen dat mijn stem zulke gevolgen kan hebben.’
Een korte giechel van de onbekende Janneke.
‘Dan kom ik zo naar jullie toe.’
‘Tot straks, Janneke. Ik zal zorgen dat we ons niet verplaatsen in de tussentijd.’
Dat doe ik anders nooit. Iemands naam gebruiken in ‘t 1e gesprek. Ik weet niet eens hoe ze er uit ziet.

Ik weet dat zij ’t is. Daarnet was ik bang dat ’t iemand anders was. Een dik meisje, ruikend naar babyzeep, waarschijnlijk om zweetlucht te verbloemen. Dat zou Janneke nooit doen, waag ik te vermoeden.
Maar zij is ‘t, zij die voor me staat. Er zit alweer 2 uur tussen. Ze kan anoniem aan mij voorbij zijn gegaan, haar eigen ding hebben gedaan, afgerekend hebben, de deur weer achter zich gesloten. Maar nu staat ze hier, dus ik weet dat m’n vermoeden juist is. Ze keek ook nog even bezorgd nieuwsgierig naar binnen bij ’t vastzetten van haar fiets. Eenmaal binnen strekte ze haar hals, keek omhoog naar de glazen, zuchtte ‘Poeh, wat moeilijk, zeg’ & ik hoefde niet meer na te denken. Ogen van mensen die 1st bellen voor ze komen staan anders.

‘Heb je ook Janneke-bier?’ vraagt ze.
Ze wil zichzelf een pauze geven. Een moment om ’t op haar in te laten werken. Er zijn te veel mogelijkheden. Bovendien wil ze verklappen. Ik heb haar naam onthouden, weet ze.
‘Ja, jij was degene die belde,’ moet ik nu wel zeggen.
Liever had ik ’t zonder aanwijzingen naar voren gebracht. Dat had mij een voorsprong gegeven.
Ze knikt. Blik over haar schouder. Ik voel ‘m tasten terwijl ik totaal overbodig de schappen afspeur.
‘Nee, sorry,’ zeg ik. ‘Dat hebben we niet meer.’
‘Wat is ’t ook moeilijk zoiets,’ zucht ze weer.
Ze gooit haar hoofd weer achterover.

Ze heeft zwart haar, zwarte lijntjes onder haar ogen. Per ongeluk is een korreltje afgevallen. Bij haar linkerooghoek. Ik zou kunnen waarschuwen, maar kijk er liever naar. ’t Staat wel leuk bij haar sproeten. Haar kleren zitten nonchalant; passen goed bij haar opoefiets. Zwarte toon, maar niet overheersend. Van de kou op de fiets is haar oog gaan tranen. Daar zit ’t korreltje verkeerd.
Terwijl zij de gekozen glazen nader bestudeerd kijk ik van korrel naar pupil. Schijnheilig de prijslijst aftastend. Dat doe ik op routine.
Ze twijfelt nog steeds.
‘Hoe drink jij je bier?’ vraagt ze.
‘Uit een fles,’ grap ik, ‘maar meestal uit een glas.’
Ik doe haar de lach voor die erbij hoort. Niet overdadig. Leuk, ontspannen, zo wil ik overkomen.
‘Ja, ik ben erg wijs vandaag,’ leg ik haar maar uit. ‘Sorry daarvoor.’
‘Ja, jij bent wijs. & Ik ben een beetje suffig.’
Ze vindt ’t wel leuk wat haar overkomt. Ze geniet van haar naïeve vragen.

‘Is ’t een stel, voor wie ’t bedoeld is?’ vraag ik.
Ze heeft 2 keer dezelfde glazen gekozen.
‘Ja, daarom heb ik 2 dezelfde glazen genomen. Ik dacht: ik kan 2 keer 2 glazen geven. Maar ook 1 keer 4.’
‘Nee, 4 keer 1,’ verbeter ik.
‘Ja, 4 keer 1,’ lacht ze me weer toe.
Ze lacht binnensmonds. Ik moet kijken hoe ze ademt als ze lacht. Als ze lacht of ze lacht. Da’s onderdeel van ’t spel. ’t Mag er niet te dik bovenop liggen.
‘M’n vriend vond 4 keer 1 beter,’ voegt ze er aan toe.
‘Zal ik ze dan maar inpakken?’ vraag ik snel.

‘Bedankt voor je hulp,’ zegt ze.
‘Graag gedaan,’ zeg ik. ‘Tot ziens.’
Ik zeg maar geen Janneke meer. Je moet je grens weten.
Ik weet dat ze nu buiten haar fiets van slot gaat halen. Voor ’t raam van de winkel. Ik ga niet kijken. Moet me bezighouden met een klein klusje. Glazen weer op hun plaats bijvoorbeeld. Een mens moet niet makkelijk te verleiden zijn tot een blik. Bovendien weet ik toch wat komen gaat. Slot los, bovenste knoopje vast, tas achter op haar heup, mouwen iets naar voren, een laatste glimp.
Terwijl ik bezig ben, komt een volgende klant binnen. Ik kijk naar de nieuwkomer, meteen daarna door naar buiten. Een glimp. Van deze afstand kan ik nog net ’t korreltje in haar ooghoek aanwijzen. Ik zie de afwachting, een lach die geen lach wil zijn.
‘Goedendag,’ zeg ik.
Een zwarte schaduw fietst weg uit m’n ooghoek.

Maar ik weet dat ’t origineel nog even zal blijven hangen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *