jas

‘Ga je vanavond nou iets schrijven over je groene jas?’ vroeg Jasmijn.
We waren heen & weer gereden naar Bos & Lommer. Van ’t begin af aan had ik haar proberen duidelijk te maken dat ze haar eigen tempo moest rijden, dat ik me wel aan haar zou aanpassen. Behalve dan de stukken waar ik kon afsnijden. Dat kan ik nou 1maal niet laten.
Ik kwam laatst op de gedachte dat dat puur een mannelijk biologisch bepaald aspect moet zijn, dat afsnijden. Zonder afsnijden zou een man niet kunnen overleven in vroeger tijden; dan was er geen buit om binnen te halen omdat-ie niet snel genoeg was. Een man moet kunnen concurreren, een man moet anderen kunnen verslaan.
Ik ben een man in ’t verkeer. Zoals mannen vroeger waren. Als ik ingehaald word door een andere fietser, vertelde ik onderweg Jasmijn, dan heb ik ‘m enkele 100-en meters verder weer teruggehaald omdat ik nou 1maal efficiënter rijd. Desnoods neem ik de rotonde met de auto’s mee, ipv over ‘t fietspad. Afsnijden als ik, dat kunnen weinig anderen, vertelde ik haar. Ik zou een goede kans gemaakt hebben te overleven, in die vroegere oertijd.

‘Maar zoals je erbij rijdt,’ zei Jasmijn, ‘dat is als een soortement superheld.’
Ik keek haar even vragend aan. Onderwijl maakte ik over de tramrails een boog om een enkele auto’s heen.
‘O, je bedoelt die wapperende groene jas,’ zei ik, toen ik weer naast haar reed. ‘Als een soort cape.’
‘Ja, je vliegt overal tussendoor om zo snel mogelijk op je bestemming aan te komen.’

Vanmiddag had ik m’n jas ook aan. Zoals ik ‘m eigenlijk elke dag aan heb. Hoewel ’t nu een beetje te warm wordt voor me. Vooral met die sweater met capuchon eronder. Ik begin me weer te beseffen dat ik een hekel aan de zomer heb. Elke beweging levert liters vocht op, stromend over m’n lichaam. Als ik ergens aankom, durf ik me de 1e 5 minuten niet te vertonen, om vooral van ’t overtollig vocht af te komen voordat ik verschijn.
Ik was in ’t tuincenter, vanmiddag. Ik verwachtte van mezelf dat ik de kooplust toch niet zou kunnen weerhouden, dus had me bij de ingang een winkelwagen aangemeten. Je zou ook kunnen zeggen dat ik een brave burger wilde zijn, ’t bordje gehoorzamend dat pontificaal bij de winkelwagensluis geplaatst was, zodat ik niet op zou vallen temidden van die mensen die hun tuin wilden opknappen met begonia’s, madeliefjes & primula’s.
Ik werd aangehouden door een dame die lichtelijk in paniek vroeg waar ze toch die lontjes kon vinden.
‘Die touwtjes die je voor tuinlampen kan gebruiken die je na kan vullen,’ zei ze, ‘hè, Wim?’
Wim stond schuin achter me, zag ik door haar afdwalende blik.
‘Lontjes,’ zei Wim, ‘die touwtjes heten lontjes.’
Wim keek ondertussen naar de kunstplastic beige bloempotten voor in de tuin. Ongeduldig, ’t duurde ‘m veel te lang.
‘Wat bedoelt u mevrouw?’ vroeg ik de dame.
Ik snapte niet waarom ze dat nu net aan mij moest vragen. Ik dacht even eraan om te vertellen dat ik niet tot ’t personeel van ’t tuincentrum behoorde, maar de mevrouw had ’t woord alweer overgenomen.
‘We hebben zo’n lamp in de tuin; die brandt op die vloeistof, toch Wim?’ Ze deed haar hand open & haalde een dik rozig touwtje tevoorschijn. ‘& Nou hebben we niet meer van dit soort touwtjes. Ik zoek al de hele winkel door. Waar kan ik die vinden?’
’t Zou kunnen dat Wim ‘lontjes’ zei, dat weet ik eigenlijk niet; ’t kan ook zijn dat hij op dat moment ’t volgende schap bloempotten aanschouwde. Ik was op dat moment meer bezig met me zo snel mogelijk uit deze situatie te redden. Wat had ik met deze radeloze vrouw te maken, vroeg ik me af, & wat wist ik überhaupt van lampenlontjes af?
‘Ik zou ’t niet weten, mevrouw,’ zei ik met onnozele blik, de beste die ik in huis had, ‘ik ben absoluut niet bekend hier.’
‘Oh? U werkt hier niet?’ zei ze.
‘Nee.’
‘Ik dacht,’ zei Tilde, ‘u heeft een groene jas aan. Dan werkt-ie hier vast, dacht ik.’
‘Nee, sorry.’
‘Nou, Tilde,’ zei Wim, ‘ben je nou alweer mannen aan ’t lastig vallen?’
Wim keek me met een ironische blik aan, terwijl Tilde op zoek ging naar een volgende verkoper. Wim liet ook maar z’n potten in de steek.
‘Ah, dus dat is die vrouw die alle mannen lastig valt in tuincentra?’ vroeg ik ‘m nog even.

‘Waarom draag je eigenlijk groen?’ vroeg Jasmijn. ‘Omdat je graag in de natuur bent? Of omdat je huis groen is?’
‘Nee, m’n ogen zijn groen. Kijk maar.’ Maar ’t was inmiddels donker & slechts verlicht door lantaarnpalen. ‘Door die ogen vind ik de natuur wel mooier.’

& De wereld is daardoor niet zo zwart-wit in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *