krop

’t Zal ergens vandaan komen, weet niet waar, maar ’t zit er nu & ik weet niet waarvandaan, maar ’t is er nu & ’t blijft.
Terwijl ik anders altijd ’t gevoel kreeg dat ’t me moeite zou kosten adem te halen in dit soort gevallen, m’n nek uit te steken, ’t me anders zou doen stikken, zou doen overgeven zonder dat ik m’n mond open moest doen, psychisch kotsen, zo voelde ’t dan, maar nu dus niet, want ’t zit er nu & anders niet.
Daarom wist ik ook niet dat ’t er was. Omdat ik niet misselijk was, geen prop in m’n keel die me belette mezelf te zijn, alles tegelijk van mezelf te zijn, waar ik nu een pietepeuterig oud zeurtje, slechts van mezelf, wat moeten jullie, waar komen jullie vandaan, blijf van me af, alleen maar van mezelf ben.
Een oude chagrijn ben ik, besef ik me opeens, na enige bedenkingen. & Dat weet ik pas na enkele mensen voor me gehad te hebben.
Klanten die de deur niet sluiten.
‘If you could be so kind, please close the door,’ met ingehouden sarcasme.
Een milde ontmoeting.
Mensen die vragen waar Orval staat.
‘Just right in the corner, the left corner. No, that’s right. I said the left corner, so follow your left hand. No, that’s your right hand once again. Is said your left hand. The left corner, that’s where your left hand is pointing at. Yes, that’s your left hand. Now you gotta follow that hand. No, that’s following your right hand. I said your left hand. Just follow that. Right there. At the top shelf. Ok, alright. You’re there.’
Ik heb een hekel aan ze. Ze zijn uit hun holen gekomen om me lastig te vallen. Toeristenholen. Angstvallig voor sneeuw hebben ze een week lang in hun hotelkamers opgesloten gezeten. Daar hadden ze beter kunnen blijven. Ook die andere klanten trouwens.
‘Heb je een kratje Maes?’
‘Nee, dat hebben we alleen op voorraad als ’t besteld wordt.’
‘Ik heb ’t besteld. Voor vandaag.’
‘O, dan is ’t niet gearriveerd. Dan heeft onze leverancier ’t niet.’
Schijnheilig probeer ik m’n beste glimlach op te zetten, maar verklaar de man al voor sukkel. Moet je nou met Maes?
‘Heb je iets vergelijkbaars Belgisch?’ gaat-ie verder.
‘Nee,’ zeg ik zo kort mogelijk, bedenk me daarbij dat dit heel bot kan overkomen, duidelijkheid, dat wel, maar bot ook, ‘we hebben al genoeg nederlandse pilsners, dus doen we geen belgische. Slechts op bestelling.’
‘Iets van ong ‘tzelfde alcoholpercentage?’
‘Dan zou je witbier kunnen nemen. Of vlaamse bourgognes. Oudbruin, of bieren als Palm, of Koninck. Een gueuze, of een kriek. Maar da’s allemaal totaal anders.’
& Dat doe ik uit overdondering. Zodat-ie geen tijd heeft om na te denken. Dat had-ie maar eerder moeten doen. Belgisch pils in een bierspeciaalzaak, daar sta ik hier niet voor. Dus geef ik ‘m mogelijkheden waarbij hij de gelegenheid niet krijgt om te raden wat ’t is. Waar ’t staat.
O ja, die laatste moet ik dan ook nog oplossen. Anders blijf ik last van ‘m hebben.
‘Dat staat allemaal boven. Behalve de lambieken. Die zijn beneden.’
& Naarmate de dag vordert begint de prop in de krop zich meer te manifesteren. Toch nog. Straks stik ik, weet ik, maar er is niks wat ’t tegenhoudt.
‘Sorry, I can’t change that. Don’t you have any smallchange? No, you see, I can’t leave the shop. There are too many people. But you can change it overthere, in the supermarket. Yes, thank you. I’ll keep the bottles right here.’
Maar liever had ik ze met een honkbalknuppel neergeslagen.

& Daar is-ie dan. De man op wie ik blijkbaar zat te wachten. Dacht zeker dat als-ie zaterdag niet zou komen, dat-ie dan niet de volle lading zou krijgen.
Schielijk zet-ie z’n fiets voor de winkel op slot. ’t Kost nog steeds moeite met z’n geblesseerde pols in ½ hangende mitella.
Ik laat ‘m z’n flessen uitzoeken. Ik laat ‘m terugkeren bij de toonbank. Ik laat ‘m z’n lege flessen op de toonbank plaatsen. Ik sla de flessen aan op de kassa, statiegeld retour. Ik laat ‘m weer inpakken, zeg hoeveel ’t gaat kosten.
Om dan toe te slaan.
‘Wie is er verantwoordelijk voor ’t jubileumbier?’ vraag ik, hem als bestuurslid van de bierconsumentenvereniging toesprekend.
‘Jullie willen ’t ook verkopen?’ vraagt-ie schuchter, maar op zo’n toon dat ’t lijkt alsof-ie op deze vraag zat te wachten, een vanzelfsprekendheid.
‘Nou, jullie hebben ’t nu bij G & G neergezet. Een instantie die tijdens jullie 25-jarig bestaan verschrikkelijk zorg heeft gedragen voor een verdere ontwikkeling van de biercultuur hier in Nederland.’
Dolken zijn ‘t. Ik voel m’n woorden steken. Keihard, monotoon, elk plakje zelfvertrouwen van de man z’n houding afschrapend.
‘Ik dacht dat jullie ’t belang van ’t bier wilden behartigen. Ik dacht dat jullie blij waren, al 20 jaar, met een winkel als deze. Dat wij al 20 jaar zorgen dat de meest speciale bieren een weg naar consumenten vinden. Dat wij ervoor gezorgd hebben dat jullie vereniging bekendheid kreeg bij diezelfde klanten.’
‘Ja, ja,’ mompelt meneer de bestuurslid.
‘Maar als er iets te vieren valt, dan vergeten jullie voor ’t gemak ons maar even. Dan kiezen jullie voor een groot concern.’
Hij kijkt me vluchtig aan, terwijl-ie z’n laatste fles in de tas stopt.
‘Toen ik ’t las,’ ga ik onverstoord verder, ‘was ik woedend. ’t Gaat me niet om dat ene speciale biertje wat jullie hebben laten produceren. ’t Gaat me er om dat jullie nu net doen alsof wij niet bestaan. Dus denk ik dat wij maar geen aandacht meer moeten besteden aan jullie vereniging. Dat we de samenwerking moeten stoppen. Geen blaadjes, geen ledenwerving meer. Vertel dat maar aan je medebestuursleden.’
& De man gaat. Hij laat nog een ‘jaja’ voor me achter & laat dan z’n gewonde arm bungelen. Aangeschoten wild. De voldoening is er niet minder om.

Dat alles toch een reden heeft, in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *