lenin (dl 2)

Ik hoorde een stem die ik 3 weken niet gehoord had. 3½e Week, wist ik me te herinneren. ‘t Was me verteld hoe lang ze op vakantie zouden zijn. ’t Weerklonk vanaf de balkons boven me, de tuin in, m’n kamer door naar m’n oren. Een lach. Een hoge lach, die boven alles uit klonk.
Suze is er weer, dacht ik. & Nico zal er dan ook wel wezen. Maar zijn stem & zijn lach zijn minder aanwezig.
Ik keek stiekem door de gordijnen aan de voorkant naar de gereserveerde parkeerplek voor m’n huis. & Daar stond de blauwe auto weer. M’n oren horen goed.
Ik zou ze straks wel zien, dacht ik, als ik mijn sleutels aan Nienke zou geven. Want ik moest straks weg. Op jacht naar geld.

Een telefoontje met Sas.
‘Hé, Sas. Ben jij thuis? Of eigenlijk moet ik vragen: ben je vrij?’
‘Ja, ik ben thuis.’
‘Is ’t goed dat ik dan even langskom om m’n sleutels op te halen? Want m’n buurvrouw heeft een schilderij bij mij thuis geplaatst, die straks opgehaald moet worden. & Nou ga ik ze mijn sleutels geven, maar dan is ’t handig dat ik m’n reservesleutels weer heb. Dan kan ik m’n eigen huis weer in.’
‘Ja, is goed.’
‘Dan ben ik over ongeveer een kwartier bij je.’

Ik ging een krat Rochefort 10 uit de kelder halen. Schichtig daalde ik de trap af. Nog steeds niet over m’n paddenfobie heen. Maar ik zag niets dat op een dergelijk beest leek. Ik zag een blaadje, een dood herfstblaadje, vlak onder de trap. Niet om schrik van te hebben.
Op de harde ondergrond van de kelder aangekomen bleek ’t een uitgemergelde dode pad te zijn. Niets zo eng als de dood. Niets zo trots als de weerstand tegen de angst voor de dood.
Ik liep er omheen.
Bukte me. Pakte een krat van 3 jaar oud. Vet van ’t verleden plakte deze aan die er onder. Ik rukte. Keek nog een keer naar de datum dat-ie in de kelder was gekomen: 01-07-00. Houdbaarheidsdatum: 08-07-05. Rukte nog een keer. Ik schudde de stilstand door elkaar. Er zou een einde komen aan de lange rust. ’t Bier moest tot leven gewekt worden door ’t spoelen van kelen.

Ik reed m’n fiets naar buiten. ’t Kratje plaatste ik ernaast. Ik drukte op de bel van de bovenste verdieping.
De deur ging open.
Ik schreeuwde: ‘Hoi, Nienke! Ik kom de sleutels brengen!’
Ze kwamen naar beneden. Allemaal. Ik hoorde ’t aan ’t vele stommelen.
‘Suze is er ook,’ constateerde ik.
Ze dook ’t volgende moment om de hoek van ’t trappenhuis.
Ik excuseerde me: ‘Sorry, ik kan niet naar boven komen. Er staat hier een heel duur kratje bier.’
‘Alles goed?’ vroeg ik op ‘t moment dat ze beneden waren.
‘Ja, joh. Maar verschrikkelijk veel gedaan.’
‘Ze hebben vakantie nodig vanwege hun vakantie,’ zei Nienke. ‘Een paar dagen rust.’
‘We hebben gezwommen, geklommen, gegeten, gedronken. Van alles.’
‘Ken je Cherokee? & Wookie?’ vroeg Nico.
‘Canadees bier?’
‘Ja, de 1 is een lager. De ander een ale. Die laatste was heerlijk.’
‘Nee, ik ken ze niet.’
‘Wat is dit?’ wees Suze. ‘Ga je bier verkopen?’
‘Dit moet naar m’n werk. ’t Heeft 3 jaar in m’n kelder gestaan. De inhoud is meer dan € 100,- waard. Daarvan is de helft voor mij. Ik heb geld nodig.’
Een flesje werd tevoorschijn gehaald. Bestudeerd.
‘Maar hier heb je de sleutels,’ zei ik tegen Nienke.
& Tegen Suze: ‘Jij hebt ’t schilderij helemaal niet gezien. Ik zal nog even bijlichten.’
Ik liep weer naar binnen. Deed ’t ganglicht aan. We stonden met z’n 5-en voor ’t schilderij in bubbeltjesplastic.
‘Oh, prachtig, zeg,’ zei Suze tegen Nienke. ‘Waarvoor heb je Lenin geschilderd?’
‘Voor Klaas Bruinsma,’ lachte Nienke.
‘Klaas Bruinsma?’
‘Er wordt een film over hem gemaakt. Dit schilderij moest bij z’n secretaresse hangen of iets dergelijks.’
‘Zo, dus je hebt al contacten gemaakt in de filmwereld?’ vroeg ik.
‘Nee, contact met Klaas Bruinsma,’ lachte Nienke weer.
We liepen langzaam naar buiten. Ik legde bij ’t sluiten van de deur aan Nienke uit welke sleutel voor welk slot diende.
‘Ik moet even ’t kratje naar m’n werk brengen,’ zei ik. ‘Dan heb ik tenminste weer geld.’
Panos raapte ’t kratje op terwijl ik m’n fiets vasthield.
‘Ha, hulp bij ’t opladen van een kratje. Had ik net nodig.’
Ik stapte op de fiets. M’n 4 buren bleven voor de deur staan.
‘Doeg,’ zei ik.
‘Doeg,’ zeiden m’n buren.
Ze zwaaiden.
‘Heerlijk,’ zei ik, ‘uitgezwaaid worden door je buren.’

Alsof we voor lang op vakantie gingen naar Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *