lessen

Ik heb ’t wandelen geleerd van m’n vader. Hoewel ik de lessen pas laat tot me nam. Ik was een trage leerling, zogezegd.
In m’n herinnering gingen we altijd wandelden, in ieder geval als m’n vader vrije tijd te besteden had. Zeer tegen m’n zin. Ik wilde niet weg van huis. Vandaar misschien dat m’n herinnering zegt dat we ’t altijd in ’t weekend & tijdens vakanties deden. De negatieve herinneringen onthou je nou 1maal ’t best.

Ik kreeg ’t spaans benauwd als m’n ouders aankondigden dat we er weer op uit zouden gaan. Ik wilde niet naar ’t Robbenoordbos, noch naar de Donkere Duinen. & Tijdens de vakanties wilde ik niet de omgeving van ’t luxemburgse Ourent verkennen, zeker niet de bergen om ’t zwitserse plaatsje Disentis.
Ik zou toch onderweg weer op een zeer ongunstig moment naar de wc moeten. Die nooit ergens in de buurt te verkennen was. Wc’s bestonden niet op de plekken waar wij gingen wandelen. Wc-papier hing ook nergens. Zeker niet aan de bomen waar ik uiteindelijk naast moest plaats nemen. Ver weg verwijderd van ’t pad, zodat niemand iets kon zien, maar evengoed reuze-ongemakkelijk.

& Toch heb ik ondanks dat, ondanks de lichte dwang die m’n ouders op me uitoefenden om toch mee te gaan, leren wandelen. Ik weet alleen niet wat ik geleerd heb. Ik weet wel dat ik ’t nu kan.

Ik liep met m’n vader in Zweden richting een punt van een fjord. M’n vader vond ’t af & toe riskant worden, vanwege de gladde stenen & de golven, die vervaarlijk dicht bij de stenen kwamen waarover wij liepen. & Ik voelde me juist op dat moment in m’n element.
‘Kom op, Pa, hier moet je lopen,’ riep ik naar achteren, terwijl ik ‘m de makkelijk gaanbare stenen aanwees.
‘Zouden we wel verder moeten gaan?’ riep-ie terug over ’t geluid van de golven heen.
”t Kan niet ver meer zijn. Nog een klein stukje voor de uiterste punt, volgens dit kaartje.’
’t Was dan een tijdje stil vanuit die hoek. FF later hoorde ik echter weer:
‘Je kan natuurlijk ook in je 1tje doorgaan. Dan blijf ik hier wel wachten tot je terug komt.’
‘Nou, kom op, Pa. We zijn er bijna. Achteraf zal je ’t zonde vinden.’

Met Carel erbij liepen we naar een hütte in ’t zwitserse berglandschap boven Disentis. Op een dag dat we beter niet hadden kunnen gaan lopen. Maar dat bleek pas bij ’t stijgen over de laatste 500 meter.
Op 1000 meter hoogte kreeg ik al last. Ik moest ditmaal niet naar de wc. Ik kreeg ’t benauwd van een pijn in m’n lies. ’t Voelde alsof m’n linkerbeen niet meer wilde.
‘Pap, ik kan niet meer.’
‘Kom op, Ton. Nog ff, straks gaan we pauzeren.’
‘Maar ik kan niet meer, Pap.’
‘Als je moet poepen, dan moet je ’t zeggen. Je weet dat ik wc-papier heb meegenomen.’
‘M’n linkerbeen wil niet meer lopen.’

Ik kreeg m’n zin. Maar we zijn wel doorgelopen. Waarbij we op een gegeven moment onze reserve-sokken hebben moeten gebruiken als handschoenen, vanwege de sneeuwstorm die ons overviel.
Net als dat m’n vader 15 jaar later z’n zin kreeg. Waarna we ook zijn doorgelopen. & We uiteindelijk de woeste Oostzee zagen, die z’n aggressie op ons probeerde bot te vieren.

Wij laten ons niet kennen tegenover de elementen in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *