‘Zet me hier maar af,’ zeg ik tegen de chauffeur. Ik heb er genoeg van. Zo’n rit hou ik niet nog ‘ns een 20 minuten vol.
‘Je moest toch naar Den Helder?’ vraagt-ie verbaasd aan me. Dat moet-ie nog 3 keer herhalen, want ik kan z’n gebrekkig nederlands niet verstaan.
Ik voel me niet op m’n gemak. Elke mogelijkheid die de jongen ziet, gebruikt-ie om andere auto’s in te halen. Ook op de meest nauwe korte stukjes. Plotse acceleratie doet me tegen m’n rugleuning drukken. M’n handen grijpen in de stoelleuningen, die er niet blijken te zijn. & Toch weet ik zeker dat ik in de stoelleuningen grijp als we weer met doodsverachting de andere weghelft op duiken.
‘Auto-coureurs, daar hou ik van,’ vertelt-ie me.
‘Ja, dat dacht ik al te kunnen raden,’ zeg ik.
‘Ik oefen op Zandvoort & elke keer als ik naar huis ga. Vind jij auto’s ook mooi?’
‘Nee, ik heb niks met auto’s.’
‘Je moet thuis komen. Dan moet je toch in auto rijden.’
’t Is voor hem zo klaar als een klontje; ’t leven zonder auto is niet mogelijk. Ik wil ‘m graag steunen in zijn levensvisie, je moet mensen die je een lift geven nou 1maal een beetje te vriend houden. Pas aan ’t eind kan je ze de waarheid vertellen. Maar ik ben op dit moment minder enthousiast. Ik wil liever dat-ie me afzet. Hoewel ik zodoende wel snel in Den Helder ben. Straks op de rijksweg langs ’t Noordhollands Kanaal zal-ie wel wat rustiger gaan. Ik hou wijselijk m’n mond. & Bijt op m’n tanden.
‘Ja, ik moet naar Den Helder, maar ik ga hier wel verder liften.’
Hij is niet voorzichtiger of langzamer gaan rijden. Hij lijkt alleen maar meer risico’s te nemen.
‘Laat me er maar uit.’
We zijn in St. Maartensvlotbrug. Een ideale plek om verder te liften. Mensen zijn hier gedwongen om stapvoets te rijden. & Terwijl ze voor ’t stoplicht staan, kunnen ze mij al zien staan liften.
‘Maar je rijdt met mij?’
Hij is oprecht verbaast. Dit is toch iets wat iedereen leuk moet vinden, lijdt ik af uit z’n toon.
Hijzelf zit er rustig bij. Meestentijds rijdt-ie met 1 hand aan de stuur. Als-ie wat woorden met me wisselt doet-ie dat met een oprechte glimlach op z’n gezicht. & Ondertussen rookt-ie een sigaret. Hij vraagt of ik er ook 1 wil.
‘Ik zal rustig rijden,’ biedt-ie me aan, ‘ik vind niet leuk als jij niet leuk vindt. Daarom gaat ’t rustig. Jij blijven zitten.’
Ook dat moet-ie 3 keer herhalen. Ik ben niet zo’n snelle verstaander als ik lichtelijk aan hyperventilatie lijd. Ik heb al 2 keer een tegenligger luid toeterend op ons af zien komen. Ik heb ’t gevoel dat ik ’t al 2 keer ternauwernood overleefd heb. Daar denkt de jongen wat milder over. Hij weet precies wat-ie doet. Zegt-ie. Hij legt z’n sigaret voor ’n moment in de asbak. Werpt een snelle blik in de spiegel.
Ik geloof ‘m. Niet dat-ie weet wat-ie doet. Daar is-ie veel te roekeloos voor. In deze toestand weiger ik te geloven dat wat-ie ook doet met voorbedachte rade is. Dat kan niet, denk ik, als vanuit ’t niets tegenliggers tevoorschijn komen.
Ik geloof ‘m in z’n intentie rustig te zullen gaan rijden. Ik beding dat-ie geen auto’s meer inhaalt.
‘Is goed,’ zegt-ie, terwijl-ie bij 120 km/uur door ’t volgende dorpje scheurt. Geen andere weggebruikers te bekennen.
‘Dus hier moet ik je afzetten?’
‘Ja, da’s ’t dichtst bij m’n ouders huis. Maar hier kan je niet stoppen, dus stop maar op die parkeerplaats daar verderop.’
Te laat. We staan al midden op de weg. Op een witgeverfd gedeelte van de weg, vlak voor een vluchtheuvel die de bocht richting Den Helder afschermt.
‘Jij houdt de knop van de deur vast. Ik zeg wanneer jij deur kan openen,’ zegt-ie, terwijl-ie in z’n achteruitkijkspiegeltje naar ’t achteropkomend verkeer kijkt.
Aan weerskanten van de auto scheuren de auto’s voorbij.
‘Ja, nu.’
Ik heb ‘m niet bedankt. Vond-ie vast niet erg, hij had ’t toch niet verstaan. Bij ’t dichtslaan van z’n deur schoot-ie er als een komeet vandoor, nog net voor een auto langs. Ik kon niet de gehele manoeuvre zien. Ik moest rennen om tussen de auto’s door op ’t veilige fietspad te komen.
Men heeft toen tijdelijk liften in Zijperspace afgezworen.