lintje

Ik was links. Behoorlijk links. Vol van idealen, er moest gevochten worden, verder naar een betere, veel betere samenleving, & iedereen gelijk.
Ik wist ook precies waarom. Dacht ’t ook goed uit te kunnen leggen. Wilde de discussie best aangaan.
‘Pa, je stemt alleen maar CDA omdat je vader altijd al CDA heeft gestemd.’
& Ma deed dat omdat Pa ’t deed.
‘Als ik jullie af & toe hoor, dan zou ik zeggen dat je iets heel anders zou moeten stemmen.’
Maar dat gebeurde niet, want er was geen andere katholieke partij. Ze gingen braaf elke keer naar de stembus & vulden ’t hokje CDA rood. M’n vader liet zich machtigen door z’n ouders & vulde ook hun stembiljetten in.
Weer 4 stemmen tegen mijn opvattingen. ’t Was vechten tegen de bierkaai.

M’n Opa kreeg een lintje. Stiekem werd-ie naar ’t stadhuis gehaald. Onder valse voorwendselen. & Stralend ontving-ie, totaal verrast, uit handen van de burgemeester, omdat ’t Hare Majesteit had geriefd, zijn onderscheiding.
De volgende dag in de krant.
De rest van z’n leven op z’n colbert gegespt.
De zusters in ’t ziekenhuis kregen ‘m regelmatig te zien. Dan wees Opa met z’n wandelstok naar z’n kast, waar z’n colbert hing. Voor iets anders had-ie z’n stok niet nodig, want hij lag in bed. Z’n stok diende om te wijzen.
Dat-ie een eerzaam burger was. Dat-ie z’n verdiensten had. Dat z’n leven & werk gewaardeerd werden. Dat-ie iemand was.

Bij m’n vader heb ik geïnformeerd wat ’t nou inhield, zo’n onderscheiding. Welke onderscheidingen er nog meer waren? Want in de krant had ik gelezen dat anderen zelfs ‘officier’ waren geworden. Dat was blijkbaar nog iets meer dan Opa. Wat hadden zij dan wel niet gedaan?
& Pa probeerde hakkelend ’t uit te leggen. Zover als ’t ging.
Eigenlijk interesseerde ‘t ‘m niet. Liet-ie aan ’t eind van z’n informatievoorziening weten. Informatievoorziening die ditmaal niet al te lang had geduurd. Want hij vond ’t maar niks, die lintjes. Je moest gewoon doen wat je moest doen. & Er niet van uit gaan dat je daarvoor beloond werd, behalve door salaris. De verkeerde mensen kregen vaak de lintjes, mensen die hun hele leven op hun luie gat hadden gezeten & hun handen niet hadden uitgestoken. De grote groep van harde werkers, ’t gewone volk dat ook dagelijks z’n plicht deed, merkte niks van enig lintjesregen, of ’t moest zijn vanuit de krant. De verkeerde regenbui was aan hen voorbijgetrokken.
M’n vader was tegen. Voor hem hoefde ’t niet.
Als ze ’t maar zouden laten ’t in hun hoofd te halen hem ooit te willen gaan onderscheiden.

Ondertussen weet ik niet meer of ik wel zo goed ben in m’n mening bepalen. Ik weet dat ik links moet zijn. Want daar zitten m’n idealen immers nog steeds. Daar wordt de wereld beter van. Diezelfde wereld die ondertussen zo diffuus voorkomt. Veel diffuser dan ik toentertijd wilde weten.
Hoewel ’t vooral mijn hoofd is, ik moet de verklaring niet elders zoeken, die ’t niet meer mogelijk maakt onmiddellijk te bepalen hoe de zaken er voor staan, waar de oorzaak ligt, wie onrecht doet, voorkeur verdient, of een verkeerde gang van zaken voorspiegelt.
Je zal mij niet zo snel een politieke uitspraak horen doen, gewoon, omdat ik m’n mening nog niet heb bepaald.
Ik weet wie mijn tegenstrevers zijn, nog steeds komen ze vanuit dezelfde hoek. Ik weet dat ’t vechten tegen de bierkaai onverminderd voort gaat. Ik weet op wie ik moet stemmen. Ik weet met wie ik ’t niet eens moet zijn.
Maar vraag me niet waarom, want ik begin te hakkelen zoals mijn vader ooit deed.
Als men echter ooit zou bedenken dat ik wegens verdiensten een onderscheiding zou moeten worden omgehangen, dan weet ik wat ik daarop zeggen zal.

‘Nee,’ zal ik zeggen. ‘Ik wil ‘m niet. Ik wil ‘m niet willen. Zoals m’n vader ‘m ooit niet wou. Ik wil ‘m niet omdat m’n vader gezegd heeft dat hij ‘m niet wilde.’

De appel valt uiteindelijk niet ver van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *