margriet (2)

‘Hoe gaat ‘t?’ stond er in ‘t meeltje.

‘Goed,’ antwoordde ik. ‘Ik ben de gehele stad doorgesjeesd op m’n fiets, heb boodschappen gedaan, heb alle oude vrouwtjes vervloekt die zich niet aan ’t principe van op hun beurt wachten kunnen houden, de pan heb ik op ‘t vuur gezet & als vanzelf zijn de ingrediënten zich gaan mengen tot een fantastische maaltijd. Volgende keer zou je er bij aanwezig moeten zijn.
Ben jij aan ‘t doen?’

‘Ik drink de restanten wijn van Coen op. Dat verschaalt toch maar. Ik heb gewerkt. Op Schiphol. Werken is niets voor mij. Zeker niet met zulke mensen.
Wat doe jij?’

‘Ik drink ’t krat bier leeg dat ik vanmiddag gekocht heb. Iemand moet ’t doen, zeg ik altijd maar. Beter dan de resten van de flessen van Coen te legen. Vindt-ie dat eigenlijk wel goed?’

‘Ja, hoor. Ik moest doen alsof ’t m’n eigen huis was. Dat lukt me alleen maar als ik een paar flessen wijn bij de hand heb.
Maar dat werk was veel te vermoeiend. De personeelschef was ziek, & daarnaast ook nog 1 van m’n andere 2 collega’s. We moesten ’t werk van 4 man doen. Maar die personeelschef wordt waarschijnlijk ontslagen.
Gaat ’t een beetje met jouw werk?’

We controleerden elke minuut of er alweer meel was binnengekomen. Veel te duur. We betaalden nog per tik. Elke keer moesten we ’t modem opnieuw activeren. Meelprogramma inschakelen & controleren op binnengekomen post. ’t Hart ging er sneller van kloppen.
We hielden onze meeltjes zo kort mogelijk, omdat we wisten dat de ander met smart zat te wachten. De info moest er ingestampt worden, compact, helder, maar tegelijkertijd verbloemend, want ’t mocht er niet te dik bovenop liggen. We moesten elkaar niet gek maken.

‘De zon is hier net ondergegaan. Ik heb een gebakken ei gegeten in ’t licht dat door ’t raam viel. Saai, zo in m’n 1tje.’

‘Ik had maar wat graag bij je gekomen. Maar jij zei dat je vanavond nou ‘ns op jezelf wilde zijn.
Hier was ’t ook saai. Zelfs de buren maken geen geluid. De kinderen op ’t pleintje spelen niet.’

‘Ik bedoelde dat ’t zo gemakkelijk was om elkaar elke dag te zien.’

‘Is ’t ook. Maar we vinden ’t blijkbaar prettig.’

‘Ja.’

‘Zal ik evengoed komen?’

‘Ik vind ’t wel leuk. Maar wat moet je morgenochtend doen?’

‘Vast niet zo vroeg opstaan als jij.
Heb je nog wat te drinken in huis?’

‘Wijn.’

‘Kom ik er zo aan. Met wat bier.’

‘Lekker. Maar dat kan ik natuurlijk ook bij de avondwinkel halen.’

Dat laatste meeltje ontving ik altijd pas de volgende ochtend. Nadat ik Margriet naar de trein gebracht had & wederom thuis gekomen was.. Hand in hand hadden we naast elkaar gefietst, in de ochtend die gloorde over de grachten, door de nog koele wereld die toch wel een jas vergde, sloegen we de ene bocht om, scherp de andere brug af, met ’t smalle paadje de weg snijdend, maar steeds vast aan elkaar geklonken, blikken van elkaar stelend, glimmend in de 1e stralen, elkaar niet loslatend, zelfs niet op de scherpste helling, de steilste bocht, alsof elk moment de laatste zou kunnen zijn, omdat we wisten dat we diezelfde avond de afstand weer zouden voelen, de afstand van meeltje na meeltje aftasten wat de ander nou zou willen.

‘Doe die avondwinkel vanavond maar,’ meelde ik diezelfde ochtend.

‘Moet ik daar doen?’

In Zijperspace begint alles altijd van voren af aan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *