muren

Er zouden geen muren omheen moeten zitten. Om ’t ziek zijn. Ik zou me vrijelijk moeten kunnen bewegen. Dan zou ik ’t durven ondergaan. Dan zou ik er geen moeite mee hebben dat ik 5 minuten lang naar ’t plafond lig te kijken, onderzoekend welke gezichten, stripfiguren zijn te herkennen in de structuur van ’t systeemplafond.
Die muren bestaan niet echt. Ook al zouden ze fysiek aangewezen kunnen worden. ’t Is eerder een idee-fixe. ’t Gegeven van muren heeft zich genesteld in m’n hoofd, ooit, lang geleden, toen ik perse ‘s avonds de stad in wilde om niet te missen wat er gemist kon worden.
(Daar zou de ziekte van Graves ontstaan moeten zijn).
Ik hyperventileerde op de fiets. Ik voelde hartkloppingen. Soms dacht ik dat ik de fietstocht van hooguit 15 minuten niet zou overleven. Ik was verbaasd als m’n ademhaling weer op orde was op ’t moment dat ik de deur van ’t café opendeed, m’n vrienden tegenkwam.
Nou ja, vrienden. Was dat ook niet een concept, geschapen in m’n hoofd naar voorbeeld van anderen? Vriendinnen had ik, ben ik altijd blijven houden, maar met vrienden heb ik me nog nooit op gelijk niveau bevonden.
Ik moest de deur uit. Weten wat zich buiten afspeelde. & Als ik daar was, had ik ’t idee dat dat ’t enige universum was dat werkelijk bestond.
God was waarschijnlijk degene die de decors verwisselde. Hij liep voor me uit. Creëerde nieuwe settings, om mij te doen geloven dat ik bestond. Dat de rest ook bestond.
Tot ik achter zijn Wezen kwam, zijn Zijn. Tot ik er achter kwam dat-ie me iets voorspiegelde. Dat-ie alle decorstukken in dienst stelde van míjn bestaan.
God was overigens razendsnel. Als ik plots op m’n stappen terugkeerde, hem probeerde te verrassen, had-ie de situatie zo aangepast dat ’t leek alsof er tijd voorbij gegaan was.
Toen ik ‘m doorkreeg bestond-ie niet meer. Hij had ernaar gestreefd zichzelf op te kunnen heffen. Ik heb ‘m aanvaard, of eigenlijk z’n aan- dan wel afwezigheid me eigen gemaakt, & de boel de boel gelaten. Maar een gedeelte van z’n decors liet-ie achter.
Die muren bijvoorbeeld. Elke keer als ik ziek ben, worden ze weer neergezet. & Wil ik ze slechten. Ik wil naar buiten, zien wat die anderen doen, ook al zijn ’t er verschrikkelijk veel & weet ik inmiddels dat ik niet alles kan volgen.
Maar m’n eigen beperkte wereldje wel, denk ik dan eigenwijs.
Ik vind massa’s ook veel minder leuk dan weleer. Ik wil m’n eigen positie kunnen bepalen. Een goed uitzicht hebben. Controle. De grapjes maken die ík leuk vind. Aandacht geven als ’t vederlicht kan, als ’t geen onoverkomelijke verplichtingen met zich meebrengt.
Ik ben een beperkte barman.
Een regisseur wilde ik nooit worden. In tegenstelling tot ieders ambitie binnen m’n studie.
Toeschouwer. Dat wel. Ik wilde zuchten om, een enkele keer commentaar leveren over andermans lot. Zien hoe de decors wisselden.
Bij die massa’s, waar ik ‘t net over had, dacht ik ook toeschouwer te zijn. Ik zag iedereen, dus keek ik, zo was m’n veronderstelling. De decorstukken waren voor mij opgesteld. Dat was in de tijd dat God nog bestond.
Momenteel denk ik dat er te weinig variatie plaatsvindt. Ik weet niet waar ik ’t vandaan haal. Ik kan mezelf niet gerust stellen. Dat er morgen nog een dag is. Dat er een eind aan alles komt, dat moet ik onderhand toch wel ‘ns weten, verwijt ik me op zo’n moment.
’t Is vooral de angst dat die ene seconde zich onverhoeds gaat uitspreiden over een uur; bijvoorbeeld een uur. Dat ’t samengebalde zich uitvouwt & onoverzichtelijk, of eigenlijk overdonderend wordt. Niets ontziend, ook mijn muren niet.
Die vervelende stripfiguren aan ’t plafond. Je bent er na 5 minuten hondsmoe van (& horendol, dat vind ik nl ook een mooi woord).
Dan vind ik dat die muren er beter niet kunnen zijn. Ik hoop dan toch een reden te vinden wel ’t huis te mogen verlaten.

Maar uiteindelijk blijft Zijperspace beperkt tot Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *