rudbeckia

‘Ik ben net wakker. Ik ga proberen zo snel mogelijk de trein te nemen. Maar ik weet niet of dat nou 10 voor 9 of 10 voor ½ 10 wordt.’
‘Is goed. Je kan me zeker niet bellen, want je hebt nog steeds geen mobiel, toch?. Maar je hebt toch wel een sleutel van ’t huis? Heb ik je laatst gegeven, dacht ik.’
‘Nee, kan ik me niet herinneren. Dus daar zou ik maar niet van uit gaan.’
‘Ik ga in ieder geval nu nog even douchen. & Dan om ½ 10 naar De Koogh. Ik ben waarschijnlijk wel op tijd terug.’
‘Dan zie ik je straks wel.’

‘Hoe is ‘t?’
‘Niet zo goed. Hij herkende me niet meer.’
‘Oh?’
‘& Hij hing met z’n hoofd scheef. Hij wilde bijna niks drinken. Ook niet eten. Ze hebben geprobeerd hem z’n koffie met zo’n tuitje te laten drinken, maar dat ging ook niet.’
‘Hoe kan dat zo plots?’
‘Hij heeft een ander medicijn gekregen. Ik denk dat dat ‘t is.’
‘Hoezo?’
‘Dat weet ik ook niet. Ik heb Theo geprobeerd te bellen, maar ik kreeg een rare engelse stem.’

‘Hoe heet die plant, Ma, die daar, die nog steeds bloemen heeft?’
‘God, hoe heet die ook alweer?’
‘Ik heb ‘m in mijn tuin ook staan. Ongeveer net zo veel als jullie hier hebben.’

‘Ben je nog naar De Koogh geweest?’
‘Nee, dat doe ik voorlopig nog maar niet.’
‘Huh?’
‘Na de vorige keer leek me dat beter. Toen hield ik ’t niet meer. Ik word er veel te emotioneel van.’
‘Ja, dat snap ik. Ma wel, vandaag?’
‘Ja, vanochtend. Maar ’t gaat niet zo goed.’

‘Rudbeckia!’
‘Nou! Ik denk: ik loop weer naar binnen om te zeggen dat ’t best wel ‘ns rudbeckia kon zijn. ’t Schoot me opeens te binnen toen ik z’n gele bloemen zat te bestuderen.’
‘Ja, rudbeckia moet ’t zijn. Die bloeit altijd tot ver de herfst in.’
‘Ik zal ’t straks nog even op internet controleren.’

‘’t Kan toch niet? Ze hebben gewoon een andere medicatie gegeven. Zonder dat jij ingelicht bent. Dat kunnen ze toch niet doen.’
‘Ik probeer al de hele tijd met de dokter in contact te komen. Maar hij is er steeds niet. Ze zouden me bellen als-ie er was.’
‘Dan wel zeggen dat ’t echt niet kan.’
‘Ja, ik weet ‘t. Ik zal ’t zeggen.’

‘Hij zei dat hij ook niet wist hoe ’t kwam. Waarschijnlijk komt ’t door een waarnemend arts.’
‘Maar dan nog zouden ze ’t niet zonder overleg met jou moeten doen. Dat kan toch niet zomaar?’
‘Nee, maar hij zei ook dat ’t misschien, vanwege z’n houding dacht-ie dat, hij wilde ’t toch maar zeggen zoals hij dacht dat de zaken mogelijk ervoor stonden, rechttoe rechtaan, zei hij, dat ’t misschien een lichte beroerte was. Vanwege de houding. Maar hij heeft in ieder geval ‘t oude medicijn weer gegeven. Die werd tijdens m’n bezoek gegeven.’

‘Hoe was jij er zelf onder? Toen Schendelaar er was?’
‘Ach, dat ging wel.’
‘Ik hoorde dat je ’t er zelf ook moeilijk mee had.’
‘Ja, zogauw Ma ’t moeilijk heeft, dan houd ik ’t zelf ook niet meer.’

‘Hé, Ma. Kijk ‘ns.’
‘Ja, dat lijkt er wel op, hè.’
‘Ik zal ’t plaatje even uitvergroten.’
‘Ja, dat is dezelfde.’
‘Rudbeckia.’

M’n moeder was op een gegeven moment naar De Koogh. In de hoop dat ze de dokter zou zien. Ik bleef thuis.
Als ik verder wilde moest ik dat vooral doen. Ze wist niet hoelang ’t zou duren. Of ik wel de telefoonnrs wilde programmeren in de telefoon boven. & Haar mobiel in orde wilde maken.
Ik liep door ’t huis toen ik klaar was. Alles deed ’t weer. Ik schoof gordijntjes opzij op zolder. Alle Katholieke Illustraties die in de loop der jaren verzameld waren. Ik beschouwde de opgezette vogels. Kwartels vooral. Ik bekeek de boeken. Over mensen in de oertijd. Voor ’s avonds laat, vlak voor ’t slapen gaan. Ik zie ze zo zitten in bed. In ’t schijnsel van de nachtlamp. Als ik welterusten kwam zeggen.
Foto’s ook. De hele familie. Misschien wel 4 keer. Alle kinderen afzonderlijk. Stoere blikken. Geposeerd, soms ook niet. We waren een knappe familie, dacht ik, jong vooral. Ik snapte z’n trotse zinnen als-ie weer ‘ns de behoefte had ons te showen aan vreemden.
Maar alles is dood. Nostalgie hooguit. Ik voelde rillingen op m’n rug bij ’t zien van alle boeken over vogels, planten. Ik besefte me hoe kort die beestjes leven. Ik keek nog ‘ns naar hun opgezette lichamen, op de plank bovenaan de 2e trap. Voor altijd blijven ze ‘tzelfde.
Ze hebben me nooit verteld dat ’t leven afgelopen voelt als 1 van je ouders er niet is. Als je ‘m niet durft te zien, omdat je weet dat ’t ophoudt, stopt.

Er lopen plots alleen maar oude mensen door de straten van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *