mussen

O jawel, ik zie nog wel ‘ns een mus. Ik moet dan wel m’n bril opzetten om ‘m als zodanig te herkennen & vaak ben ik te laat, maar er gaat wel ‘ns een vogeltje, onherkenbaar herfstig gekleed, van tak tot tak. Z’n snavel schavend, wippend met z’n staart, terwijl-ie dwars balanseert.
Ze zijn weliswaar niet zo dik meer & je ziet zelden een mollig muskuikentje achter z’n moeder aan hupsen. Laat staan dat ze als kolonie de tuin even leeg komen vreten, zoals ik uit m’n jeugd gewend ben. Als broers maakten we ruzie over wie er dit keer ’t tafelkleed uit mocht kloppen & ’t oude brood mocht verkruimelen op ’t plaatsje in de achtertuin. De ander moest vanachter ’t raam toekijken hoe de mussen in grote getale hun lunch kwamen opeisen. Terwijl ondertussen m’n vader zijn vogels in de volière in de achtertuin voer gaf.
Maar ik gooi dan ook geen verkruimeld brood als voedsel naar buiten. Dat doe je tegenwoordig niet meer. Daar krijg je ratten van. Daar hou je ratten mee in leven. Grootsteedse voorlichtingcampagnes hebben mij daarop gewezen. Volgens mij ook 1 van de oorzaken dat de mus verdreven raakt: ze hebben concurrentie gekregen van de biobak dankzij de rattenbestrijding.

Kijk naar de tuin van m’n moeder. ’t Zullen er ook niet meer zoveel zijn, maar ze weten nog steeds hoe laat ze paraat moeten staan om de restjes middagmaaltijd uit ’t tafelkleed voorgeklopt te krijgen. M’n moeder vond ’t nog altijd zo koddig dat ze ’t vorig jaar voor elkaar kreeg 1 musje dermate te trainen dat deze z’n voer tot in de keuken kwam halen. De poes leefde toen al niet meer.
Ze heeft ’t me laten zien. Ze pakte ’t tafelkleed, klopte ’t uit op ’t platje aan de achterkant, verzamelde de korstjes van haar middagse boterhammen, kneep ze af tot voor de mus hapbare brokjes & legde een spoor aan, van de tegels bij de achterdeur tot een meter de keuken in.
Binnen 5 minuten zagen we ’t dwaas vogeltje nieuwsgierig, misschien ook argwanend, binnen huppen, 1 voor 1 de korrels met de snavel oprapend. Koppie omhoog, snavel links, rechts, mij voor 1 moment aankijkend (‘hé, heb je visite?’ zag ik ‘m denken) naar z’n goedkoop verkregen maaltijd pikkend.
Mijn moeder houdt in d’r 1tje ’t mussenbestand van Den Helder op peil.

M’n oma die had daar niet aan meegedaan. Die vond mussen maar niks. Zij vond ze verschrikkelijk saai. Ze had meer aandacht voor ’t duivenpaar, broedend in de dicht gebladerde boom.
M’n oma heeft de mus zien groeien in aantal. Zij was van vóór de mussenbabyboom. Zij heeft de grote aanwas waarschijnlijk meegemaakt. ’t Tijdperk dat schuine daken met rode dakpannen in kwamen. De musvriendelijke era.

Hoewel ik niet zo zeker weet dat ’t die schuine daken zijn. M’n achterburen hebben geen schuin dak. Laat staan pannen als dakbedekking. Toch heeft daar enkele jaren achter elkaar, in ’t hoekje van de flat, naast de regenpijp, een kwetterend mussenpaar gebivakkeerd. Huisgehouden, zou je kunnen zeggen. Want, vooral in de lente, ze lieten merken dat ze daar zaten. De ekster ver van zich weg houdend (ze hoefden niet wijs gemaakt te krijgen dat de ekster er toch niet bij kwam) door alarm & moord & brand te schreeuwen. In mussentaal weliswaar, maar ze dwongen daarmee blijkbaar toch gezag voor hun iele gestalte af. Ze hebben ’t tot afgelopen lente volgehouden. Toen kwam er een brutaal, maar vooral veel groter geschapen spreeuwenpaar op hun plaats wonen. In ’t gaatje vlak onder ’t dak, naast de regenpijp, onder ’t platte dak, vooral niet schuine, zonder dakpannen bedekte dak van m’n achterburen.
Zij maken ook lawaai, vooral in de lente, als de ekster voorbij komt scheren.

Dan kijk ik op, & denk aan ’t mussenpaar dat verleden jaar Zijperspace nog bevolkte.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *