onbekend

Ik kwam ‘m voor ‘t 1st op de Seven Sisters tegen. Op de South Downs Way.
Vlak achter de Seven Sisters eigenlijk. Op een kleine camping waar je niet langer dan 1 nacht mocht verblijven.
We hadden allebei licht nodig om onze boeken te kunnen lezen, dus waren we onder ’t schijnsel van ’t toilettenhok gaan zitten.
Ik kwam er pas na een ½ uur achter dat hij ook nederlands was. Hij had in gebrekkig engels aan nieuwkomers uitgelegd dat ze op moesten passen voor dassen. Die roofden alle etenswaren weg die niet goed opgeborgen waren, zei hij in steenkolenengels. Daar had de beheerder hem voor gewaarschuwd.

‘Ook aan de wandel over de South Downs?’ vroeg ik ‘m toen.
‘Nee, niet perse over de Downs,’ vertelde hij: hij ging waar de kaart ‘m naar toe voerde.
Ik liet die opmerking voor wat-ie waard was, we spraken nog wat over de zelfmoordenaars van Beachy Head & ’t prachtige uitzicht over zee vanaf de Sisters & gingen vervolgens slapen. ’t Werd te kil zonder vuurtje. Als dat op deze camping was toegestaan, hadden we waarschijnlijk nog uren kunnen blijven zitten.

Ik zag ‘m de volgende dag in de verte wandelen. Onderaan de Downs, terwijl ik over de ruggen ervan me voortbewoog.
‘t Was iets meer dan een stipje wat ik van hem kon onderscheiden. Ik dacht ‘m te herkennen aan ’t grijze plukje baard dat onder zijn kin uit kwam waaien. Maar ik nam niet de moeite me er met de verrekijker van te verzekeren. ’t Was mooi genoeg dat ik zag dat hij ’t kon zijn.

Enkele dagen later kwam ik ‘m opnieuw tegen, in een pub in Washington.
Ik was neergestreken. Uitgeput, roodverbrand, moegestreden. Hoewel spierpijn verleden tijd was, was ik ’t lopen moe. ’t Praten in engels ook. Ik had er genoeg van om niet in me zelf te mogen praten, ook van mogelijke zinnetjes repeteren in m’n hoofd, voor ’t geval ik iemand tegen zou komen. Ik was ’t maken van scenario’s beu. Scenario’s die zelden uitkwamen, & als ze zich wel voordeden zelden zo fonkelend schenen als in de voorpret. Ik had er genoeg van alleen te zijn.
Heimwee noemen ze dat.

Ik had 2 pints op toen hij verscheen. Van totaal de andere kant als dat ik gekomen was.
‘Zo leiden onze wegen zich weer naar elkaar toe,’ zei de man. ‘Vind je ’t erg als ik er bij kom zitten?’
Ik had geen bezwaar & bestelde gelijk met hem nog een pint van ’t lokale soort om hem gezelschap te houden. Mijn terugreis kon nog wel 1 pint op zich laten wachten.
Hij had zijn kaart voor zich neergelegd. Zoals mijn vader gewoon was te doen. Ik zou ‘m voor aankomst ergens tussen m’n bagage verborgen hebben, om te verdonkeremanen dat ik zwervend was. Ik wil nooit laten merken dat ik dwalend ben in ’t onbekende.
Van op een afstand bestudeerde ik de stafkaart. Maar voor ik een vraag kon stellen begreep hij al mijn fronsen.
‘Een beetje oude kaart, vind je niet?’ zei hij.
Ik knikte, en schoof mezelf er wat dichter op.
‘Is van m’n vader geweest. Ik volg routes die hij mogelijk gelopen heeft.’
Ik keek ‘m verbaasd aan. In ’t voetspoor van zijn vader?
‘Nou ja, ik weet niet zeker of-ie daar gelopen heeft waar ik nu ga. Ik volg slechts de kaarten die hij mij heeft nagelaten.’

‘Ze zijn oud, weet je. Mijn vader moet ze meer dan 30 jaar geleden gekocht hebben. Van enkele kaarten die ik nu van hem bezit, weet ik dat ze al meer dan 50 jaar terug zijn opgetekend. Van alles is inmiddels veranderd. De huizen, de wegen, de dorpen, de steden. Ik heb er 10-tallen van dat soort. Wellicht meer dan 100. & Mijn vader reisde heel Europa af. Om te wandelen. Om te kijken of de kaarten de waarheid zeiden. Soms maakte hij aantekeningen. Zette hij een kruis op de plek van een gedenkteken. Of een datum, om aan te geven wanneer hij er was geweest. Tenminste, dat neem ik aan. Ik kwam ook een keer een krantenartikel tegen tussen de opgevouwen kaart. De datum op de kaart kwam overeen met de gebeurtenis in ’t artikel. Een afgebrande boerderij. Een veestapel die verloren is gegaan. Ik ben er nog niet aan toegekomen om die kaart te bewandelen.
’t Zijn er ook te veel. Ik heb geprobeerd, na ’t overlijden van m’n vader, ze af te staan. Maar geen enkele instelling was er in geïnteresseerd. Ik kon ze beter houden. Zij hadden ze immers al. ’t Archief puilde uit.
Bovendien was m’n vader onoverzichtelijk. Hij had 2 kaarten van ’t zuiden van Engeland, waar wij nu zijn. Enkele 10-tallen van Saksen, Duitsland. Hij wandelde in Zwitserland, in de Auvergne, ging een enkele keer de Ardennen in. 1 Maal heeft-ie een tocht in India gemaakt. Maar nooit dat hij consequent alle kaarten van een bepaalde streek had aangeschaft. Slechts daar waar hij liep, droeg hij de kaart van mee.
Misschien dat-ie wel enkelen tijdens zijn tochten gewoon achtergelaten heeft.
Ik loop ‘m achterna. Ik weet niet wat ik anders met de kaarten moet doen. De plattegronden zijn er. Ik ben de enige die er nog iets mee kan doen.
“Laat ik er dan maar op gaan wandelen,” bedacht ik me op een gegeven moment.
Ik weet niet welke routes hij liep. Ik doe maar wat. Ik wil ook niet letterlijk in zijn voetsporen treden. Ik wil gewoon zien of ’t landschap nog steeds ‘tzelfde is. Waar hij mogelijk is geweest, is daar nog iets ‘tzelfde? Of zelfs dat niet. Ik wil gewoon verrast worden door de verandering, of door wat juist nog steeds precies klopt. Ik loop de kaart & zie waar de wegen mij naartoe leiden.
Ik verdwaal vaak.
“Niets is wat ’t lijkt,” zeg ik dan tegen mezelf.
Dan loop ik in de richting van waar de zon me naartoe wil brengen. Ik heb zoiets van: als ik de gewoon de hele tijd door blijf lopen, kom ik vanzelf wel ergens terecht. Ik heb de tijd, moet je weten. Niemand meer die op me wacht.
Soms ruik ik m’n vader. Dan komt er een geur in m’n neus die hij bij zich droeg als we samen over de paden gingen.
Dan zeg ik bij mezelf: “Da’s niet de bedoeling, Pa.”
Prompt dat ik dan in een ander dorpje terecht kom dan dat de kaart me aangegeven had.
Maar ja, die paden veranderen in de loop van de tijd, hè. Je staat verbaasd over wat er allemaal in zo’n kort tijdsbestek allemaal verschoven wordt. Hoewel sommige plekken ogenschijnlijk versteend lijken in de tijd. Blijkt er iemand daar ergens een andere weg ingeslagen te zijn & zijn er heel veel mensen hem gevolgd.’

Zo praatten we een tijdje. Om beurten ieder ons eigen verhaal. Ik vooral over hoe vermoeid ik was geraakt. Dat ik de weg kwijt was. Maar dan een andere weg. Dat ik op huis moest gaan, om weer een beetje bij te komen.
‘Je moet ook niet jóuw weg willen vinden,’ zei de man, ‘de weg moet jou vinden.’
Ik was ’t met ‘m eens. Maar legde ‘m uit dat niet alles voor iedereen ‘tzelfde gold.
Dat vond hij wijze woorden voor iemand zo jeugdig als ik.
Hij wilde daar wel ‘ns verder over praten, als we beiden terug in Nederland zouden zijn. Dan zou hij de andere kaarten laten zien. Ik had daar immers wel belangstelling voor getoond.
We wisselden onze adressen uit. We zouden elkaar schrijven zogauw we weer thuis waren, beloofden we elkaar.

Ik heb 2 brieven van ‘m ontvangen. Ik heb ‘m zelf meer dan dat gestuurd. Na zijn brief waarin hij aankondigde de Indiase kaart te gaan bewandelen, heb ik niets meer van hem vernomen.
Hij schreef dat hij benieuwd was waar de wegen hem ditmaal naartoe zouden leiden. Hij was immers nog niet eerder in ’t Oosten geweest. Hij begreep ook niet de letters die op de kaart stonden aangegeven. Maar hij zou gewoon de wegen volgen als hij niet meer wist waar hij was. Zoals altijd.
‘Gewoon rechtdoor gaan, ’t pad volgen dat zich aandoet. ’t Pad moet ooit ergens stoppen. Anders heeft ’t pad geen nut.’
Zo schreef-ie in z’n laatste brief.
Mijn laatste brief, ik denk dat ’t de 5e moet zijn geweest, kreeg ik teruggestuurd. ‘Adres onbekend’ stond er op de envelop.

Er loopt slechts 1 doodlopende weg door Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *