Van kluiven wordt een mens best wel inhalig. Waarbij ik natuurlijk vooral mezelf bedoel & die enkele mensen bij wie ik ’tzelfde verschijnsel herken. De rest zal wel netjes opgevoed zijn & niet een wijd open muil gereed hebben staan zo gauw de kip in braadvorm, liefst met een bepaalde hoeveelheid bot, wordt aangeboden.
Daarbij dien ik tegenwoordig te zeggen dat ik heus wel bereid ben tot een vega- of veganbestaan over te gaan, maar ik bovenstaande viezigheid dan te veel ga missen. Net als de vieze druipvingers die ontstaan bij een overvolle zak friet, waarbij dat bijvoeglijk naamwoord voornamelijk wordt veroorzaakt door de top van saus.
Ik voel me al hebberig worden bij de gedachte aan ’t plaatje van die maaltijd gelardeerd met een aantal vieze vingers.
Want ’t is dus inhalig- plus hebberigheid bij mij. Er mag geen stukje verloren gaan aan de kluif & elke kruimel dient uit de bodem van de frietzak opgediept te worden, daarbij de zijkant wijsvinger nog even de schijnbaar onzichtbare resten saus (in geval van mayo; voeg een gekleurde saus toe & ’t is makkelijker vinden) van de papieren wanden opvegend onderweg richting mond.
’t Bakje/zakje/bordje zou na mijn gebruik zo voor een nieuwe portie ingezet kunnen worden, was dat niet hoogst onwenselijk in deze van besmetting bevangen corona-era.
’t Verschijnsel doet zich echter ook voor als ik tot volle tevredenheid mezelf een maaltijd heb bereid, liefst in grote hoeveelheden, ter opvulling van m’n vriezer in het kader van de luiigheid die me na zo’n actie dagenlang zal gaan overvallen. Ik vul de bakjes die ik daarvoor gereed heb staan, geef ze zo goed als ’t gaat ieder een evengrote hoeveelheid, want volgende week maandag- moet niet jaloers worden op de enkele dagen later maaltijd & doe net alsof ik niet doorheb dat ik bij ’t scheppen weliswaar eerlijk ben in de evenredige verdeling, maar de pan stiekem vol laat zitten met brokjes, flubbertjes & de wand van de pan liefst ook nog vol etensvocht laat zitten.
M’n vingers zetten ongeduldig hun scheppend werk voort, maar kijken middels mijn ogen al hebberig uit naar ’t likfestijn dat aanstonds gaat beginnen, zogenaamd om bij de afwas ’t water niet te vroeg te bevuilen.
’t Zou anders ook kunnen dat ’t niet aan hebberigheid ligt. Want ook bij ’t snijden van mijn boterhammen (dat heb je met een broodbakmachinebrood) of ’t smeren van de sneetjes, wordt er een grote hoeveelheid oneffenheid gecreëerd, die in al haar kruimeligheid naar mij probeert te lonken.
Ik ben daar minder gevoelig voor als bij de patatkruimels, sausspatjes of kluifflubbers, maar tijdens al die bezigheden die verband houden met ’t hapklaar maken van de broodmaaltijd dirigeren mijn ogen m’n vingers toch van grote kruimels naar gestaag aan kleinere varianten om die om beurten in de mond terecht te laten komen.
Er zullen wel mensen zijn die met graagte willen beweren dat ik te hebberig ben, een orale obsessie heb of misschien wel in een bepaalde fase tijdens mijn kinderdom ben blijven hangen.
Maar ik denk dat ik gewoon moeite heb om te stoppen met dingen die veels te lekker zijn om er uiteindelijk een punt achter te moeten zetten.
Zeker als de talenten van Zijperspace er verantwoordelijk voor zijn geweest.