onrust

’t Is stil om me heen.

Gister heb ik Roen gebeld. Omdat ik geen zin had in een spelletje Catan met z’n allen. Ik wilde weer ‘ns een avond gewoon thuis zijn, zei ik. Ik wilde weer ‘ns tot mezelf komen.
Roen vond ’t goed.

Dit is de 2e avond. ’t Is stil om me heen. Geen regen, geen donder. Ook al weet ik dat ‘t woedt. Hooguit een kachel die zucht.
De regen heeft me ’t grootste gedeelte van de dag binnengehouden. Ik stelde ’t moment van naar buiten gaan uit. Dacht onderwijl terug aan de tijd dat ik niet anders kon dan de deur uitgaan.
‘Waar is die onrust gebleven?’ dacht ik.
Een gezin van 8 leden. Dat moest de oorzaak zijn. Altijd was er leven. Iedereen maakte deel uit van een dynamisch geheel. Onrust was een voorwaarde. Pa & Moe waren nodig om orde in de chaos te scheppen.
Maar lichamelijkheid bestond niet. Niet voor mij. Geen aanrakingen. Tenzij door ruzie. Dan kon ik of een ander een tik uitdelen. Of een arm omdraaien. Spierballen rollen. Maar echte lichamelijkheid niet. Zeker niet toen de meisjes binnenkwamen.
Jaloers keek ik naar ’t gebrek aan moeite bij m’n broers. Ze lagen op de bank tegen de vriendinnen van de oudste broers aan. Totdat ze rechtop moesten zitten van m’n moeder.
‘Niet zo plakken! Ze is de vriendin van Jan. Niet van jou.’
Dat hoefde ze mij nooit te zeggen.

Een windvlaag klinkt. Ik hoor buiten de takken zwiepen. Bladeren worden waarschijnlijk van de takken afgerukt. Alles lijkt te bewegen. Ik hoor ’t door de deur heen. Door de ramen, die verscholen staan achter gordijnen.

M’n moeder heeft gebeld daarnet.
‘Ik kreeg gistermiddag een telefoontje,’ zei ze. ‘Toen de anderen er nog waren.’
‘Theo & Yvon waren er nog,’ vulde ik aan.
‘Een telefoontje van Schendelaar.’
Ik heb inmiddels besloten die naam niet meer te vergeten. Die man is van levensbelang. Of daaromtrent. ’t Is alsof hij over leven & dood beslist. ’t Lot van m’n moeder ligt in z’n handen. ’t Lot van m’n vader ook. Misschien nog wel meer.
Ik had in voorgaande 3 zinnen ‘moeder’ door ‘vader’ kunnen vervangen. & Andersom. Ik weet niet meer wat ’t belangrijkste is.
‘Misschien overvalt ’t je,’ zei m’n moeder.
Waardoor ik wist waar ’t over zou gaan. Dacht ik. Er zou weer iemand dood gaan. Ziek zijn. Of er zou iets met Pa zijn.
‘Maar,’ ging ze verder, ‘er is een plekje voor Pa. In de Koogh. Hij kan opgenomen worden.’
Stilte.
Om mij heen. Om m’n moeder. Die vulden we met zachte zuchten.
‘Quint zegt dan meteen dat ik ’t moet doen,’ zei m’n moeder even later. ‘Die is daar vrij direct in.’
Ik probeerde mijn mening te bepalen. Ik probeerde hard te zijn & definitief ’t lot van m’n vader te bepalen. Ik probeerde zacht te zijn & vond onmiddellijk dat ik dan geen rekening met m’n moeder hield.
‘Ik heb daarna met Theo & Yvon gepraat. Marc was er ook. & ’s Avonds heb ik met Jan gebeld. Die schoot ook vol.’
Net als ik, bedoelde ze. Ik had dus toch m’n emoties door de telefoon laten klinken, bedacht ik. Voortaan moest ik sterker zijn in ’t controleren ervan. M’n moeder heeft me op een andere manier nodig.
‘& Carel & Franchet?’ vroeg ik.
‘Die heb ik daarna gebeld. Toen heb ik een tijdje met Carel gepraat. Nadat ik opgehangen had belde Franchet me terug. Die wilde ook nog even met me praten. Toen was ’t alweer laat. Ik wilde jou niet vlak voor slapen storen.’
‘Dat geeft helemaal niks.’
‘Ik was vanmiddag bij tante Wil. Die werd bediend in ’t ziekenhuis. Bij haar bed. Bediening voor de zieken. We waren er met de zussen.’
De dood gaat verder. M’n moeder probeerde ’t af te zwakken. Maar ’t was er al uit.
‘Ik was de hele dag druk,’ excuseerde ze zich nogmaals. ‘Sorry, dat ik je nu toch evengoed weer laat bel.’
‘Ma, dat is helemaal niet erg.’
& Ik wist dat ik ’t meende.
‘Maar ik bedacht vanmiddag dat ik Schendelaar ook nog wel een keer kon bellen. Om te informeren. Hij vertelde toen dat ’t een andere groep gaat worden. & Dat niets definitief is. Als ’t me niet bevalt kan ik Pa altijd nog terug nemen. Maar dan staat-ie natuurlijk wel weer onderaan de lijst. Dit is een groep voor wat rustigere mensen. Een nieuwe groep. Met mensen die nog wat kunnen. Pa kan nog altijd helpen bij ’t afdrogen.’

‘Ma, je moet ’t gewoon maar doen.’
Dat heb ik op een gegeven moment gezegd. Tussen 2 keer slikken door.
Toen hebben we elkaar welterusten gewenst.

Ik heb m’n boek gepakt & ben in m’n stoel gaan zitten.
Ik dacht terug aan de vriendinnen waar m’n broers tegenaan lagen. Op de bank voor de tv.
& Ik dacht aan de stilte die heerste. Die me afleidde. Ik las woorden die geen betekenis wilden vormen. & Onderwijl vloog de wind buiten aan m’n huis voorbij.
‘Waarom die onrust?’ dacht ik.

& De wind, die blies door Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *