ontdekkingsreis (3)

Elke keer als ik m’n lippen er op druk, voel ik ‘t verleden. Zoals ik wel vaker toen proef. Ik zal er wel extra gevoelig voor zijn. Maak me er misschien wat meer druk om dan anderen. Ik laat me door dat gevoel leiden, verleiden, vervoeren. & Tegelijkertijd weet ik dat ‘t verleden me verlaat. Ik weet niks van dat wat gebeurd is, of in ieder geval niet veel, & naarmate de tijd duurt wordt ‘t minder bovendien. Toen is iets wat beleefd is, toen keert niet meer terug, toen is vervormd door datgene dat denkt dat gebeurd is.
Maar elke keer als ik m’n lippen op m’n rechter middelvinger druk, voel ik de strandwandeling. In tegenstelling tot andere vingers nodigt m’n middelvinger uit tot die aanraking. Door de vorm, door ‘tgeen ‘m vervormd heeft, ‘t litteken. Ik zuig ‘t strand op, voel ‘t zand, ‘t door de wind opstuwend zand, m’n wangen aftasten, zie ‘t schuim z’n vlokken vormen. Door een klein bobbeltje, een misvormd 3-hoekje, uitgetekend in ‘t topje van m’n middelvinger.

Ik heb vele strandwandelingen gemaakt. De meeste weet ik me niet te herinneren. Ik kan me nog wel voetafdrukken voorstellen, ‘t zuigend zand dat met opkomend vocht de leemte opvult van daar waar ik eens was, maar zovele stappen zijn er geplaatst dat elke bijzonderheid verdwenen is als de opkomende vloed die wegneemt wat hij gegeven heeft.
Mijn ouders hebben me meegenomen, m’n tantes; ik ben er geweest met buren, met vriendjes, & vele vriendinnen, kennissen & vage bekenden soms ook. ‘t Strand heeft me in m’n naaktheid gezien, vaker gevangen in een zwembroek, soms gehuld in winterkleding, een enkele keer gezeten bij een kampvuur, of kotsend achteraf, maar ook verlegen omhuld door een handdoek. De duinen hebben me gevangen gehouden, geliefkoosd in een omarming, naar beneden laten storten, me laten spelen, me laten buitelen, & me altijd opgevangen in een kussen van meters diep zand.
Maar de zee heeft me verwond. Al ‘t zand, al ‘t schuim, ‘t donderende schuim van totale vernieling, diende ter verhulling van ‘tgeen me zou beschadigen. Blijvend. Ik houd ‘t aan m’n mond, de resten, de herinnering. Een 3-hoekje, ik noem ‘t m’n hakbijl; 3 streepjes die de aks van een bijl vormen, zonder steel. Getuigen van een wandeling, waarbij ik niet deed wat m’n ouders wilden. Een scherp stuk glas, een restant van overboord, tekende de rest van m’n leven, hoe miniem ook; nooit meer durf ik flessen op te rapen bij de vloedlijn. Nooit meer durf ik verwijtende preken aan te horen.
& Altijd voel ik de zee, druipend van grote kragen schuim, tegengehouden ook, crême-kleurig, bruin, helder wit, grauw tegelijkertijd, verwoestend wild wachtend tot ‘t ‘t land kan veroveren, zogauw ik m’n vinger tegen m’n lippen aanduw. Een simpel 3-hoekje, veroorzaakt door een baldadige poging een fles terug te werpen naar degeen die mogelijk de boodschap verzonden had.

& Niemand die antwoord kreeg vanuit Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *