ontmoetingen

Dan herkennen ze me. Of ik herken hun.
Je merkt meteen wie ze zijn, aan hoe ze reageren. ’t Bier valt van ze af. ’t Bier dat ze van me krijgen als ik werk.
Als ik niet werk, dan zijn ze anders. Dan floepen er juist andere dingen uit.

1 Van de Scooters riep me op Schiphol aan.
‘Ton!’
Ik keek om me heen. Allemaal buspassagiers. Waar ik ook keek. Buspassagiers met koffers, buspassagiers onderweg naar hun Schipholbaan, uniform alvast aangemeten, & buspassagiers die hun auto buiten de drukte, op bedrijfsterreinen, hadden geparkeerd. Overal ervaren korte-afstandreizigers. Ieder op z’n eigen manier. & Ik gedroeg me alsof ik ook precies wist waar ik heen moest.
Ik wil niet als de grote onnozelaar ten onder gaan.
‘Hé, Ton!’
Weer. Vanuit een andere hoek. Niet de buspassagiers bij de verschillende busuithangborden.
Ik zag een hand erbij zwaaien. Ergens in de hoek van m’n gezichtsveld. Maar juist in de hoeken, heb ik ooit moeten leren, merk je veranderingen ’t meest gemakkelijk op. Dan overleef je een plotse aanval in de vroegere wildernis makkelijker.
Dus die hand zag ik. ’t Lichaam dat er achter zat was vervolgens ook snel gevonden.
‘Hé!’ reageerde ik.
’t Was in ieder geval de bedoeling dat ik zo zou reageren. Dat er iets uit m’n mond kwam. Maar vaak is een gespeelde blik van herkenning voldoende.
Klanten zijn gewoon anders als ze elders zijn. Sommigen dan.
Ze zullen mij ook niet altijd meteen herkennen. Ik moet vaak m’n pet afzetten. M’n bril ook.
‘Hé!’ probeerde ik dus te zeggen naar de jongen in ’t taxi-busje.
1 Van de Scooters, bedacht ik me even later.
‘Moet je een liftje?’ grapte de Scooter.
Ik lachte met ‘m mee.
‘We gaan echter niet naar je kroeg,’ liet-ie er snel op volgen.
Op zich zou ’t niet gek zijn, waagde ik te denken. Wie weet kom ik dichter bij Aalsmeer. Wie weet kom ik op een plaats waar ik wat aan heb. Niet je altijd laten leiden door voorbestemde plannen, Ton.
Maar m’n innerlijke stem wuifde ik al snel weg als ongemakkelijk & onvoorspelbaar.
‘Nee, ik heb ook even geen zin in Amsterdam,’ reageerde ik.
Hij lachte.
Ik lachte.
Hij deed de deur dicht.
Ik wachtte op m’n bus.

Ik kan ze overal tegenkomen. Ik moet er ondertussen ook al zo veel kennen. & Zij mij.
Je zou ’t misschien wel uit kunnen rekenen. Maar heb je daar ook iets aan? Ik wacht gewoon af. Ik weet dat ik overal iemand tegen kan komen. Op vreemde plekken. Op vanzelfsprekende plekken. Want er zijn zo veel plekken & zo veel mensen, dat als je die gaat combineren ’t een vanzelfsprekendheid wordt.

Ik zag ‘m voor me uit lopen. Bovenetage van de trein. Ik noemde ‘m altijd de man-waarvan-ik-dacht-dat-ie-bij-me-in-de-straat-woonde. Dat bleek-ie niet.
Dat soort vragen blijk ik al eerder gesteld te hebben.
Maar gelukkig bleef deze jongen bij de 2e keer evengoed net zo verwonderd te kunnen kijken.
Ook de 2e keer noemde ik de naam van de straat. Hij wist niet waar die straat lag. Zelfs de 2e keer niet. & Toen schoot me pas de 1e keer te binnen. Déjà vu. Daar was ik al geweest.
Terwijl hij de klapdeur nog even voor me openhield, zei ik ‘Dankjewel.’ Zo duidelijk dat-ie me wel moest herkennen.
Maar hij gaf geen krimp. Hooguit hield-ie de deur nog iets langer vast.
Ik zette snel m’n pet af. M’n bril weg. Terwijl ik ging zitten.
Hij haalde een krant tevoorschijn. Die kwam voor z’n neus te staan. Rechtovereind. Ik zag ’t als ik over m’n schouder keek.
Bij vertrek deed-ie weer de klapdeur open. Alleen maar voor zichzelf. Hij stopte halverwege met duwen. Liet ‘m terug klappen tegen z’n lichaam. Z’n schouder kon de rest van ’t karwei opknappen. De rest ging vanzelf.
Toen dacht ik: ‘Daar herken je de mensen aan.’

In de straten van Naarden hoorde ik roepen. Niet m’n naam. Maar duidelijk voor mij bedoeld.
Een ethiopiër.
‘Jij hier?’
‘Ja,’ zei ik bij ‘m aangekomen.
‘Jij woont hier in Bussum? Naarden?’
Hij keek me blij aan.
‘Nee, ik ben hier alleen maar aan ’t wandelen.’
Hij glimlachte. Hij begreep ‘t. Tegelijkertijd keerde hij zich om.
Terwijl ik nog wilde vragen: ‘Jij woont hier wel?’
Belangstellend.
Maar hij ging naar de voordeur van z’n auto.
Hij zei me vriendelijk gedag.
Ik wist dat-ie deze ontmoeting zou onthouden. Dat deden ze allemaal wel, maar hij zou ’t aan z’n vrienden vertellen.

Terwijl ik niets had om mee te nemen naar Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *