passant

‘Ik wilde niet buiten gaan zitten,’ zegt Jan, ‘Max zat ook al buiten. Voor de deur. Dan wordt ’t zo’n hangplek.’
‘Ik vind ’t beter dat mensen voor de deur gaan zitten dan dat ze binnen in de weg staan,’ zeg ik.
Jan knikt begrijpend.
‘Bovendien vind ik ’t prettig dat de bekende mensen langs komen. Dan blijft er tenminste nog een beetje sfeer. Ik kan wel iedereen weg gaan sturen die voor de deur van de winkel z’n biertje drinkt, maar als ik dat consequent doorvoer, dan word ik een soortement politieagentje. Dan houd ik dit werk niet lang meer vol.’
Jan knikt weer. Wederom begrijpend. We gaan dus buiten zitten. Met de gat bovenop omgekeerde kratjes. Ik in afwachting van de laatste klanten voor sluitingstijd, Jan van datgene wat nog voorbijgaat.

’t Is traditie: vaste klanten die nog even een biertje komen drinken tegen sluitingstijd. Zonder die laatste gezelligheid zou ik ’t me niet voor kunnen stellen. Ze komen van om de hoek, of van verder als ze inmiddels verhuisd zijn, maar de gewoonte niet hebben kunnen slijten, even aanlopen om enkele biertjes tegen redelijke prijs te drinken. Zeer klein cafeetje, zeer lage prijzen, voor zeer beperkt publiek. Je praat wat met elkaar, je maakt grappen over & weer, je vertelt verhalen, je sluit de dag af.
Jan komt ook van om de hoek; woont al jaren in ’t kraakpand daar. ’t Kraakpand is al jaren vaste leverancier van onze vaste klanten die we vergunnen langer te blijven hangen, die toestemming hebben een biertje te drinken.

We staren voor ons uit. Af & toe krijgen we inspiratie om wat te zeggen, maar onze mond houden kunnen we ook.
Er loopt een kale man voorbij.
‘Hoi, Jan,’ zegt de kale man.
‘Hoi, Luut.’
‘Alles goed?’
‘Ja, hoor.’
Luut wil weer doorlopen. Knalt daarbij bijna tegen een oud stel aan. Men weet zich nog net af te wenden. Hij keert z’n blik snel nog een keer om, kijken of wij ’t gezien hadden, & loopt dan door. Daarbij bijna de stoelen van ’t terras een stap verder scheppend.
‘Hij heeft niet zo’n goed lichaamscoördinatie meer,’ stel ik vast.
‘Nee,’ zegt Jan, ‘ik zag ‘m daarnet al op een terras zitten. Hij heeft er al een paar op.’
We kijken Luut na.
‘Ik vind dat Luut er altijd een beetje raar uitziet,’ zegt Jan.
‘Met z’n leren broek?’ vraag ik.
Ik haat leren broeken, dus begrijp ik Jan, denk ik.
‘Voordat-ie die leren broek ging dragen al. Hij speelt contrabas. Net zoals-ie loopt. Een beetje langzaam.’
Jan doet ’t langzaam kijken van Luut na. Ik stel vast dat die blik Luut moet zijn.
‘Maar op een gegeven moment,’ gaat Jan verder, ‘ging-ie ook van die kleren erbij dragen. Toen vond ik ‘m helemaal raar. ’t Past niet.’
Jan zucht. Luut is z’n vriend niet, merk ik. Ook al keek Luut met z’n vrolijkste glimlach.
‘Wat wel grappig was,’ zegt Jan plots, een glimlach verschijnt weer om z’n lippen, ‘is dat ik ‘ns een keer behoorlijk aan ’t dromen was over Luut. Hij dronk veel, hij deed vervelend, hij trok aandacht. & Toen werd ik wakker. Precies op dat moment. & Ik zie voor me een man staan, met een helm & een masker. In z’n handen heeft-ie een knuppel. Ik ben klaarwakker. Dus ik zeg: “Luut, je ziet er altijd zo raar uit.” Maar toen moest ik ’t bed uit van die ME-er. Iedereen moest ’t kraakpand uit.’
Jan lacht.
‘Sindsdien vind ik dat Luut er gek uitziet.’

Er ging iemand voorbij in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *