ransdorp/holysloot/durgerdam

‘Hoe laat zal ik je komen ophalen?’ vraag ik.
‘Hmm, 6 uur?’ zegt Rachel.
‘Is goed.’
Rachel begint te lachen: ‘Jij bent me er ook 1tje.’
‘Wat dan? 9 Uur?’

‘Hebben we nog steeds niet besloten hoe laat we zullen vertrekken,’ zeg ik een uur later, ‘zullen we dan om 7 uur afspreken?’
‘Ja, is goed.’

‘Wedden dat ik stipt om 7 uur bij jou aankom?’ zeg ik nog later. ‘Ik kan niet anders dan altijd op tijd aankomen.’
‘Misschien is ’t beter dat je om ¼ over 7 komt.’
‘Wat dan?’
‘Gewoon, dan heb ik een extra kwartiertje.’
‘Dus als we om 6 uur hadden afgesproken, dan zou je gezegd hebben dat ’t beter om ¼ over 6 kon?’
‘Hmm, ja.’
‘De vogels beginnen om 5 uur te fluiten.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Omdat ik rond die tijd altijd wakker ben. Dan banjer ik een beetje in m’n huis omdat ik niet kan slapen.’
‘Oh.’
‘Zal ik je dan om 6 uur ophalen?’

Ik sta om ½ 7 op. De vogels fluiten. ’t Is nog schemerig. Ik doe de gordijnen open om te zien hoelang de zon op zich zal laten wachten. Drink thee. Ik vul m’n rugzak & neem een douche. Trek m’n kleren aan. Voor de koele ochtend een extra sweater.
Om ¼ over 7 sta ik op de stoep bij Rachel.
‘Ik moet nog even koffie drinken,’ zegt ze als ze de deur opendoet.
Ik leg de plattegrond op tafel. We beslissen waar we de fiets zullen achterlaten & welke route we gaan lopen.

‘Ik wil nog altijd die kerktoren van Ransdorp beklimmen,’ zeg ik.
We kijken in de hoogte.
‘Best een mooie kerk.’
‘Een gothische kerk,’ stelt Rachel vast.

‘Een grutto,’ wijst Rachel.
‘Er lopen er meerdere door de wei. & Is dat niet een fuut?’
‘Nee, joh. Die heeft een kuifje.’
‘Oja. Een paar jaar geleden liep ik hier trouwens ook, langs ditzelfde water. Toen zwom er een heel nest eendenkuikens in deze sloot. Ik zat naar ze te kijken. & Toen opeens: floep, was er 1tje verdwenen. Onder water. Van ’t ene op ’t andere moment.’
‘Zeker door een baars, of een snoek.’
‘Dat weet ik niet. Ik heb geen verstand van vissen. Die vogels daar zijn trouwens sternen.’
‘Oja, sternen.’
‘Maar ja, dan heb je onderscheid tussen de grote stern & de kleine stern. & Dan zal je ook nog wel de middelgrote stern & de middelkleine stern hebben. & De middelkleingrote stern.’
Rachel lacht. Geeft me een duw.
‘Nee, dat komt doordat ik vroeger over de windrichtingen leerde. Er bestond noord, oost, zuid & west. Maar daartussenin had je noordoost, zuidoost enz. Bleek er later ook nog noordnoordoost te bestaan & oostnoordoost. Dus ik begon de ruimtes die daar tussen zaten ook op te vullen: noordnoordoostnoord & zuidwestwestzuid. Vond ik wel logisch.’

‘Ach, wat schattig.’
Rachel ziet eendjes. Een hele kroost. Zij kijkt vertederd, ik tel.
‘Wel 12.’
‘Veel, hè?’
‘Moet je goed blijven kijken, zodirect verdwijnt er 1tje.’

‘Dat is speenkruid.’
‘Waar zie je dat?’ vraagt Rachel. ‘Moet je ’t me even aanwijzen.’
‘Kijk, hier,’ wijs ik. ‘& Daarnaast, dat is hondsdraf. Met die paarse bloemetjes. Staat vaak in de buurt van brandnetels. Als je een prik van een brandnetel gekregen hebt, dan moet je je insmeren met hondsdraf, dan verdwijnt dat branderige.’
‘Volgens mij is dat ook met weegbree.’
‘Dat kan wel. Dit heb ik in ieder geval van m’n broer geleerd.’

‘Zullen we hier in Durgerdam wat drinken?’
‘Ja, zal ik een biertje nemen,’ zeg ik, ‘ook al is ’t nog vroeg?’
‘Moet je zelf weten. Ik zou zeggen dat je ’t na die kms die we gelopen hebben best verdiend hebt.’
‘Precies, dat vind ik ook.’

‘Heb je de biertap al aangesloten,’ vraag ik aan de serveerster.
‘Ja, hoor. Je wilt dus een pilsje?’
‘Ja, zo groot mogelijk. Een ½e liter?’
‘Een pulletje dus. Da’s volgens mij wel een ½e liter.’
‘& Ik een sinas.’

‘Toen ik uit de wc kwam,’ zeg ik tegen Rachel als we weer zijn opgestapt, ‘besefte ik opeens dat ik precies een jaar geleden hier met m’n ouders ook wat heb gedronken.’
Ik zie m’n vader nog onhandig zoeken naar de juiste wc-deur. ’t Was koud, we zaten binnen. We waren via de Schellingwoudebrug richting Durgerdam gelopen.
‘M’n vader had ’t er steeds over dat we toch niet zo ver moesten lopen. & Dat-ie weer terug wilde. Hij voelde zich ongemakkelijk in vreemde omgevingen.’
Ik zie m’n vader wijzen naar plantjes, vogels & vlinders. Hij gaf namen aan de dingen. Ik luisterde niet. Pas toen ’t veel te laat was, begon ik belangstelling voor z’n geheugen voor de dingen te hebben. Toen wilde m’n vader naar huis.
‘’t Was een verjaardagskadootje. Omdat-ie niet op m’n verjaardag was geweest gingen we wandelen.’

We lopen ’t laatste stukje naar de fietsen. In de sloot langs ‘t pad zien we wat bewegen.
‘Kijk, snoeken,’ zeg ik, ‘of baarzen.’
We schrikken als er een felle beweging volgt.
‘Wat zijn die beesten groot, hè?’

We geven namen aan alles dat leeft in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *