plat

Ik heb ’t aan enkele mensen verteld. Mensen die ’t wilden weten. Die toevallig een willig oor beschikbaar hadden.
Sommigen reageerden fel: ‘Dat moet je toch niet pikken.’
Enkelen weten verhalen van bouwvakkers die er wel rekening mee houden. Zorgvuldig wordt elk perkje groen door hen ontweken.
Anderen verzuchtten: ‘Bouwvakkers!’ Alsof daarmee de kous af was. Onzinnig je daartegen te verweren, lijken ze te zeggen.

Maar toch blijf ik alleen staan. Ik, bij mezelf thuis. Alleen kijk ik door ’t raam m’n tuin in. Alleen moet ik de confrontatie met de werklui aan. Alleen zie ik geen plantjes meer waar eens wel plantjes stonden. Waar ze uitstaken, lachten, vrolijk de zon tegemoet traden, & vele insecten tolereerden, waar ’t leven was, ook al stonden ze hele dagen stil.
Wat rest is een plat stuk aarde, je kan nog maar net de kromming zien, zodat je, als je goed kijkt, kan weten dat-ie in z’n geheel rond is, maar dat zal ook wel illusie zijn. Dat was vast een verhaaltje van m’n vader.

& Ik kijk ook steeds weer m’n tuin in om te constateren dat ’t helemaal niet zoveel is. Bij elkaar 2 m². Ook een onbelangrijk stukje, denk ik er meteen bij. De wilde hyacint was al meer dan een maand uitgebloeid, verzonk zichzelf inmiddels opnieuw in de aarde; de majoraan is sterk genoeg om volgend jaar te herrijzen; de groene munt ging teveel ruimte innemen, was bezig te woekeren; daarnaast stond gras, uitgeschoten gras, waarvan m’n moeder vond dat ik ’t allang al weg had moeten trekken; & een stengel knopig helmkruid, waarvan nog genoeg te vinden is elders in de tuin.
Ik denk ’t om mezelf gerust te stellen. De schade in te dammen.

Wat betreft de munt: vol genoegen rook ik de duitse bouwvakker, vakantiearbeid waarschijnlijk, als hij me in de gang passeerde. Een wolk van munt walmde om hem heen. Ik stelde me z’n thuiskomst voor, terug op z’n logeerplek. Waar hij bovenop de andere duitsers zit, mensen die ook tijdelijk hier zijn voor illegale arbeid. Z’n minieme hoeveelheid kleren die hij meegenomen heeft, om vooral makkelijk naar een ander karweitje te kunnen trekken. De moeite die hij moet doen om z’n was gewassen te krijgen. & Vond daar nog een klein beetje wraak in. Moet je met je lompe poten van m’n planten afblijven.

Ik zie mezelf als held, de volgende keer dat ze in m’n tuin zullen treden. Ik zal ze toespreken, vermanen, aansprakelijk stellen, zonder schroom. Desnoods in ’t duits. Ik zal de woningbouwvereniging op de hoogte stellen dat ik een vergoeding verlang zogauw er ook maar 1 overbodige stap geplaatst wordt. Waarbij ik ‘overbodige’ schrap, want ik bepaal wel wat noodzakelijk is. Ik zal de heren werkers wegsturen zogauw ’t me niet bevalt. Dan kunnen ze hun steiger ophalen als ’t mij schikt. & Ik zie mezelf lopen over de daken van hun busjes, hun bouwvakkerbusjes. M’n wraak zal zoet zijn. Hun daken ingedeukt. & Als ze dan bij me aanbellen & verzuchten dat ’t toch zonde is dat de daken van hun busjes ingedeukt zijn, dan zeg ik ze dat dat nou 1maal erbij hoort. ’t Gaat moeilijk die daken niet te deuken als je over ze heen loopt. Dat zal ik ze dan uitleggen. Maar niet te lang. Want jongens, zeg ik dan, er moet ook weer gewerkt worden, waarna ik de deur sluit. & Door de brievenbus ga luisteren wat ze elkaar nog te zeggen hebben.
Als snel zal ik me dan echter bedenken, hangend met m’n oor aan de brievenbus, dat ’t toch zonde van m’n tijd is, dat de zon schijnt, dat de tuin bloeit, dat ik een stellage heb, vlak achter m’n huis, waar ik in kan klimmen, een klimrek voor mij alleen, & dat als ik hoog genoeg ben gekomen in die steiger, op een plateautje in die steiger, als ik ga zitten in ’t milde licht van de ochtendzon, dat ik dan van metershoog erbovenuit rijzend m’n hele tuin kan overzien, & zien wat bloeit, wat groeit, wat verdwijnt, & wat misschien wel volgend jaar weer verschijnt.

God, wat zal ik me dan heerser voelen over Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *