pleuris

‘Waarom moesten wij weg?’ vraagt de jongen.
Z’n ogen dringen naar binnen. Ik probeer ze te ontwijken.
Horeca-automatisme. Vermijdt de ogen van degeen die je agressief bejegent. Rechtstreeks kijken veroorzaakt sneller moeilijkheden.
‘Omdat je de vorige keer vervelend was,’ antwoord ik kort.
Ik doe een stap verder. Hoewel ik weet dat ik zwak sta, met m’n handen vol glazen. Zwak staan is goed. Dan worden mensen minder door je houding afgeleid. Luisteren ze naar je stem. Toch wil ik van die glazen af.
Hij doet net zo’n stap. Staat dan nog steeds voor me.
‘Hoezo was ik vervelend?’ vraagt-ie.
‘Ik probeerde een gesprek met je aan te gaan,’ leg ik uit. ‘maar je wilde niet luisteren.’
‘& Dan bepaal jij dat ik weg moet?’
Z’n hoofd komt dichterbij. Ik zou z’n adem nu kunnen ruiken.
Ik spied om me heen. Wie staan er allemaal? Kaspar vlak bij de ingang, in gesprek met Doro. Wat vaste klanten op stoeltjes rechts. De vriend van de jongen afwachtend nog meer rechts, in m’n ooghoek.
‘Ja,’ zeg ik. ‘& Nou moet ik verder. Ik ben aan ’t werk.’
Pontificaal. Zo gaat-ie voor me staan. Ik kan niet meer vooruit. Z’n ogen priemen. Dezelfde arrogante niets ontziende paranoia straalt er uit. Alles tegelijk. Er kan elk moment iets gebeuren. Hij is onvoorspelbaar, voel ik.
‘Kaspar,’ zeg ik.
Kaspar kijkt.
‘Zo, laf er wat vriendjes bijhalen,’ zegt de jongen, z’n gezicht bijna in die van mij borend.
Kaspar geeft een ruk aan z’n arm. Duwt ‘m opzij.
‘Hé, die man is aan ’t werk,’ zegt Kaspar. ‘Zie je dat niet?’

‘Ik ben blij dat ik ‘m meteen herkende,’ zei ik tegen Sas.
‘Maar wat was er dan?’ vraagt Sas. ‘Was ik er ook bij?’
‘Volgens mij wel. ’t Was met Abdullah. Ze gingen op de plek zitten waar Abdullah al de hele middag zat. Ik ging toen naast die jongen zitten om ’t rustig uit te leggen. Maar ’t volgende moment was-ie ook al agressief tegen mij. Volledig paranoia. Zei dat ik agressief tegen hem was. Terwijl ik ‘m heel kalm aan ’t uitleggen was dat Abdullah z’n spullen zelfs nog op die plek lagen. Dat-ie alleen maar een biertje bij ons aan de bar was gaan halen.’
‘Nee, ik weet ’t niet,’ zegt Sas. ‘Volgens mij werkte ik toen niet.’
‘Jawel, want even later dacht Jeroen dat-ie nog een rustig gesprek met ‘m aan kon gaan. & 3 Minuten later kwam die ook naar de bar om te zeggen dat die gozer geheel gestoord was.’
‘Oh, ja. Jeroen die wel eventjes zou gaan bemiddelen. Was dat met die jongen?’

Z’n vriend komt erbij staan. Kaspar doet een stapje voor hem opzij.
‘Maar je kan toch gewoon vertellen wat er aan de hand is,’ zegt de vriend tegen mij.
‘Dat heb ik daarnet ook al gezegd,’ zeg ik, ‘maar dat wil ik best nog wel ‘ns doen.’
Hem kijk ik wel in de ogen aan. Ik moet weer zelfverzekerd overkomen. Zeker van m’n zaak. Laten zien dat ik me alles herinner.
‘De vorige keer heb ik rustig met je vriend geprobeerd te praten, maar hij werd alleen maar steeds agressiever. Van 3 andere mensen kreeg ik dezelfde klachten, die avond. Toen heb ik jullie gezegd dat jullie geen bier meer kregen. & Dat hij niet meer terug hoefde te komen.’
M’n gedachten trillen door tot in m’n gezicht. Ik weet niet of ik er wel controle over heb. ’t Zou kunnen dat m’n rechtermondhoek heen & weer beweegt. & Dat m’n ogen knipperen. Maar ik laat de ene zin zo snel mogelijk op de andere te laten volgen. Rust nemend tussen de woorden zelf in.
Ik ben me er in ieder geval bewust van dat ik ’t probeer. Meer dan dat lukt niet. Meer dan dat heb ik niet.
‘Je kunt toch ook over je hart strijken een keertje,’ zegt de vriend. ‘Ben ik nou nooit meer welkom.’
‘Met jou heb ik geen problemen. Jij bent altijd welkom. Tenzij je je vriend hier naast me meeneemt.’
Ik hoor Doro op de achtergrond lachen om die blijkbaar onverwachte wending.
De vriend doet een stap naar achter. Geeft ’t op.
De jongen stapt echter op me af. Weer met z’n hoofd zo dicht mogelijk naar me toe.
‘Weet je wat jij kan?’ zegt-ie.
Ik blijf staan. M’n hoofd probeer ik op dezelfde plek te houden. Ik laat een vraagteken in m’n gezicht terecht komen. Alsof ik niet weet wat ik kan.
‘Je kan de pleuris krijgen,’ zegt de jongen & keert zich af.
Ik voel net geen spetters.
‘O, ja. Lijkt me lekker,’ is ’t enige wat ik zeggen kan.
Ik wissel een blik van verstandhouding met Kaspar & loop naar binnen. Ik zie in ’t voorbijgaan Kaspar nog net z’n schouders ophalen.

& Ik denk dat zwijgen de dingen doet vergeten in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *