pottertjes

Ik heb een doosje pottertjes gekocht. Vanwege lichte kriebel in m’n keel. Droge kriebel vooral, waar geen spettertje bij los lijkt te komen. Bij een keer hoesten geeft ‘t niet de voldoenende gevoel dat ‘t nu voorlopig los gehoest is. Om die bij tijd & wijle opdoemende droge kriebel te onderdrukken slik ik zo af & toe 2 pottertjes.
Ze hadden ze nog. Ik was er eigenlijk vanuit gegaan dat ze niet meer bestonden. Een plat rechthoekig zwart-gouden doosje trok m’n aandacht terwijl ik voor iets anders in de rij stond bij de drogist. ‘t Ontwerp op ‘t doosje was ietwat veranderd, maar de ronde hoeken, de lengtes van de zijkanten, de kleurenkombinatie, de tijger op de voorkant waren gebleven. De pottertjes leken opeens zwaar noodzakelijk. Ik stopte ze onmiddellijk bij m’n andere boodschappen.
Buiten gekomen opende ik ‘t doosje, vanuit de rechterbenedenhoek schudde ik 2 pottertjes uit de ronde opening tevoorschijn. De manier waarop ze in de palm van m’n hand vielen, rollend, heen & weer hobbelend om op de ideale plek te gaan liggen, creëerde ‘t idee dat ik weer bij m’n vader in de auto zat. Vlak voordat we op weg gingen.

‘t Verrast me wel vaker hoe een herinnering zich plots kan doen gelden. Als een duveltje uit een doosje kan ‘t tevoorschijn schieten. ‘t Ene moment denk je aan niets bijzonders, maar als je plotseling je hoofd een kleine cm beweegt, iets in ‘t oog krijgt, kan een tot dan toe verborgen herinnering uit de verst weggelegen krochten van je geheugen tevoorschijn komen. Een kleine beweging is al genoeg om een heel arsenaal aan daaraan gerelateerde herinneringen te doen oproepen. Naarmate ik ouder word, lijk ik steeds meer van dit soort associaties te hebben. M’n geheugen lijkt minder effektief te functioneren, maar gedachtes schieten me om de haverklap te binnen, gedachtes aan een ver verleden die te maken hebben met ‘tgeen ik waarneem. & ‘t Verre verleden wordt steeds maar groter.

M’n vader pakte ‘t potterdoosje tevoorschijn vlak voordat-ie de motor van de auto startte. Of vlak voordat-ie richting altaar liep om voor de kerkgemeenschap een overweging voor te lezen. Ik hoorde ‘t rammelen in z’n colbertjasje zogauw hij er naar zat te graaien. ‘t Beeld van ‘t 4-kante bolle snoepje schoot me meteen te binnen. Daar wilde ik er ook een paar van.
Terwijl m’n vader ‘t terug in z’n jaszak wilde stoppen stak m’n hand, of die van 1 van m’n broers, in smekende houding tussen m’n vaders hand & jaszak. De hand lag open, zodat er zo snel mogelijk 2 pottertjes in gelegd konden worden. Hij leek er altijd moeite mee te hebben. Hij wilde ze blijkbaar niet zomaar afstaan. Ze waren immers voor hem bestemd, zo liet-ie voelen. Bang als-ie was dat-ie straks zonder voorraad zat. Wij keken ‘m echter zo smekend aan dat-ie wel moest.
M’n vader startte de auto, of stond op om z’n voorleestaak te verrichten, wij gooiden de snoepjes van de handpalm richting mond. & Waren voldaan.

Tenzij een broer 1 pottertje meer had gekregen. Altijd moest ieders palm gecheckt worden op hun verkregen hoeveelheid. Alsof de broer in kwestie tijdens de warme maaltijd ‘t grootste stuk vlees op z’n bord had liggen. Onrechtvaardigheid. Iedereen moest evenveel krijgen, of anders ik een beetje meer dan de ander, maar vooral niet andersom.
‘Pap, waarom krijgt Carel 3 pottertjes & ik maar 2?’

In die tijd was er altijd een chronisch tekort in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *