t Is een simpel verhaal, een simpel verhaal. t Is slechts dat je de lijn moet houden. Waar is t begin, t begin begonnen, moet ik eigenlijk zeggen, & waar houdt t op? Zo ongeveer dan, hè, zo ongeveer. Dan gaat t allemaal vanzelf, vanzelfsprekend, spreekt t voor zich.
Maar dat bij t begin, daar vangt t aan.
Ik zeg dus tegen mn moeder, ma, zeg ik, ik zeg: dus ze belde me, die van de Arbo. Zo heet dat toch? Ik denk dat ik dat ook wel aan mn moeder gevraagd heb. Mn tante, 1 van de 2 tantes aanwezig, die ene die naast me zit, zegt dat dat zo is, dat t Arbo heet, Arbo-dienst. Dus ga ik verder & vertel over vragen & antwoorden. Zij 1st & dan ik. & Zij vertelt over wetten, vanaf 2002, alleen weet ik niet meer welke wet t was of nog steeds is. t Ging in ieder geval om reïntegratie, vertel ik verder.
Reïntegratie? Je bent nog maar net ziek.
Ja, ik ben nog maar net een week thuis, zeg ik, een week, niet meer. Maar zij wilde dat we er aan gingen denken dat t mogelijk zou moeten zijn ander werk in t bedrijf te doen. Misschien minder, minder zwaar. Dan zou ik alleen maar achter de kassa kunnen zitten, leg ik uit, met een kruk.
Dat vertel ik overigens ook, dat vertel ik, uren later, aan Roswitha.
Ja, denk niet dat t gaat gebeuren, want dat kan natuurlijk niet, of niet zo makkelijk. Er past helemaal geen kruk. Toch, Roswitha?
& Mn tante die zegt dat t allemaal niet zo makkelijk gaat, dat als ze je aan t werk willen hebben, dat je niet zo makkelijk kan weigeren.
Maar dan word ik ziek. Of nee, dat ben ik al. & Als ik ziek ben, ga ik naar huis. Ik vraag t straks wel aan de internist, zeg ik, mn 4e.
4e?
Ja, mn 4e. Elke keer weer assistenten in opleiding. Waarbij ik steeds weer twijfel of internisten in opleiding dan misschien hun co-schappen doen, of misschien wel helemaal geen assistenten in opleiding worden genoemd.
Assistenten in opleiding, zeg ik dus. Weet niet meer tegen wie.
Niet tegen mn moeder. Want dat was koffie s ochtends, Bijenkorf, de internist die nog geen internist was moest nog bellen. Mn moeder & tantes wisten alleen maar dat die nog zou moeten bellen.
Dat ik dus gezegd heb dat ik last heb, dat t best pijn doet. Heb je nu dan last? Ja, ik hou de hoorn vast & dat voel ik in mn pols & in de botten van mn vingers.
Hoofdpijnpilletje.
Misschien zei ze wel paracetamol.
Hoofdpijnpilletje, zeg ik tegen Roswitha. Hoofdpijnpilletje. Is er dan niks anders te doen, had ik gevraagd, kan mn fysio me misschien op een andere manier behandelen? Of een andere specialist? Dat zou kunnen, maar als ik hoofdpijn krijg vanuit mn nek, dan kan je toch t best een hoofdpijnpilletje slikken.
Hoofdpijnpilletje, zeg ik tegen Roswitha, de muts. Die assistent dan, hè, die van dat hoofdpijnpilletje.
Ik zeg tegen Roswitha, maar das alweer veel later, dat ik een ander plan heb. Op weg naar huis, na met Rachel wat gedronken te hebben, bedacht.
Vergeet ik Rachel. Vergeet ik mn nicht.
Die nicht die komt dus voorbij rijden terwijl ik op Rachel wacht.
Hé, nicht.
Hé, neef.
Nicht is huisarts, moet je weten, vertel ik Roswitha s avonds, Rachel 1st. Die gaat dus mn polsslag voelen. Nadat ik verteld heb dat ik ziek ben, hè. Zegt dat ik 100 heb, hartslag 100. Veel te hoog, joh. Ja, weet ik. Moet naar de dokter. Ben ik al. Je moet pillen slikken. Slik ik al. Wel gezond leven, hoor. Ja, tuurlijk, & neem een slok van mn bier.
Dat vind ik toch wel wat, die 100. Daar ga je je alleen maar zieker van voelen, zeker? Zegt Rachel. Nee, ik wil alleen maar weten wat er aan de hand is. Die internist, dat domme wicht, dat vertelt me niks.
Ja, ja, die pijn in uw benen, zegt ze, dat zou dan best wel van uw schildklier kunnen komen.
Dat zeg ik de hele tijd. Dat zeg ik de hele tijd.
Maar dat zeg ik dan weer niet, hè.
Maar ik heb plannen, ik heb plannen. Ik ga t aan iemand anders vertellen.
Want we moeten blijven praten in Zijperspace, anders weten we niks.