reünie

Ik zette m’n fiets voor ’t raam. Schuin, waardoor ik meteen naar binnen keek. Ik herkende Henriëtte onmiddellijk. Zij moest echter even beter kijken wie haar gedag zei vanonder een groene pet.
Ik liep naar binnen. Zei m’n gewoonlijke ‘Goedenmiddag’, met de hand ½ geheven naar Wieger. & Keerde me vervolgens meteen om naar Henriëtte.
‘Hoi, Henriëtte.’
Vooral om meteen te laten blijken dat ik haar naam niet vergeten was. Juist omdat ik daar vaak wel last van heb. Als genoegdoening voor mezelf. Zie je wel dat ’t nog werkt, dat geheugen. Om die constatering even later te ontnuchteren door vast te stellen dat ik alleen nog namen weet van mensen van een bepaalde periode. Een bepaalde periode in m’n jeugd.
‘Kom er even bijzitten,’ nodigde ze me uit.

‘Jij had een leuke tekst op de reünie-site,’ merkte ze op.
‘Oh, was dat niet 1 van m’n broers?’
‘Ik dacht dat jij ’t was.’
‘Ja, ik zal ’t wel zijn geweest. Ik ben nl veel grappiger dan m’n broers.’

‘Ik had wel zin om er heen te gaan,’ zei Henriëtte, ‘maar toen ik op de lijst keek, zag ik heel weinig mensen van mijn tijd staan.’
‘Ja, dat is waarom ik me zowiezo opgeef,’ zei ik. ‘Want als niemand zich opgeeft, dan denkt iedereen de hele tijd dat er niemand van ‘tzelfde jaar zal komen.’
‘Da’s ook wel waar. Maar ben jij op de laatste reünie geweest?’
‘Nee, dat wist ik veel te laat.’
‘Ik wel. Er was maar 1 persoon aanwezig van mijn jaar. & Dat was bovendien iemand die ik altijd probeerde te vermijden.’
‘Eigenlijk ben ik ook wel bang dat dat mij zal gebeuren.’
Maar ik heb altijd m’n broers nog, dacht ik er achteraan.

‘Ik wil Sieger wel ‘ns zien,’ zei Henriëtte. ‘Die heb ik geloof ik al 20 jaar niet meer gezien.’
‘Nou, die is wel dikker geworden,’ zei ik plompverloren.
‘Oh, jij hebt ‘m nog wel gezien?’
‘Nou, ja, dat moet ook alweer 2 of 3 jaar geleden zijn. Hij was in ieder geval wat in de breedte gegroeid. Maar je hebt ‘m 20 jaar niet gezien?’
‘Ach, ’t kunnen er ook 17 zijn, of 18. Dat weet ik niet precies. Toen woonden we samen. & Daarna ging hij terug naar Den Helder.’
‘Ja, ik ben nog wel ‘ns langs geweest bij jullie. In de Jordaan.’
‘Hij woont volgens mij tegenwoordig in Hypolytushoef.’
‘Oh ja, dat kan best wel kloppen. Schrijft daar voor ’t Noordhollands Dagblad. ’t Moet al een paar jaar geleden zijn dat ik ‘m heb gezien. Want zo vaak kwam-ie niet meer in Den Helder, dacht ik. Maar hij was wel dikker geworden.’
Ik ook, dacht ik erbij, maar bij mij schijnt ’t niet op te vallen.

‘M’n vader zit nu in De Koogh,’ zei ik.
‘Oh, daar gingen we een hele tijd koffie drinken. Even naar de overkant tijdens de pauzes. Toen vonden we ’t op ’t Joco saai. Een clubje vriendinnen.’
‘Ja, kan ik me nog wel herinneren.’
‘Met Ariska & zo. & Micha.’
‘Ik ben Ariska laatst nog tegengekomen.’
Haar handen onder ’t exceem. ‘Psoriasis’ zei ik, want ik wist wat ’t was.
‘Heb je te veel stress?’ vroeg ik toen.
‘Dat zou best kunnen,’ zei Ariska. ‘Maar ik wordt er gek van.’
Ze wreef over haar hand. De hand die bedekt was door een dunne witte handschoen.
‘Ik kan bijna niet slapen van de jeuk. Nu ga ik naar de specialist. Heb een beetje bombarie gemaakt, waardoor ik eerder aan de beurt ben. Ik kan m’n werk niet doen. Ik kan toch geen kindertjes de wereld opbrengen met van dit soort handen. Da’s niet fris.’
Ze had nog wel de twinkeling in de ogen. Die nog steeds zeiden dat er een gekke opmerking kon volgen, of dat ze me beet zou pakken, maar nu met een zweem van treur. De energie was er een beetje uit.
Toen haar tram eraan kwam, pakte ze me inderdaad vast: ‘Nou, schat, ik moet gaan.’ & gaf me 3 zoenen. Van die klinkende.

‘Ik ging vooral altijd met die 2 zusjes om’ ging Henriëtte verder.
Ze noemde 2 namen.
‘Ja, volgens mij heb ik 1 van hen pas nog in de Melkweg gezien.’
‘Dat moet Micha zijn geweest.’
’t Kan ook zijn dat ze Monica zei, of Maartje. ’t Waren geen meisjes waar ik mee omging. Maar zusjes waren ‘t, dat wist ik, met zwart haar.
‘De Melkweg was voor haar jarenlang haar 2e huis,’ zei Henriëtte.
‘Ik heb nog een tijdje met ‘r staan praten.’
Maar waarover, vroeg ik me af. Zij maakte een grappige opmerking, dat wist ik nog. Beetje cynisch. & Om mezelf een houding te geven had ik er om gelachen. ’t Was me vooral opgevallen dat ze ouder was geworden. Zware kraaienpoten, die ze nog steeds eigenwijs met eyeliner probeerde weg te poetsen. & Een kapsel dat ik niet kon plaatsen. Dat wist ik nog: een kapsel dat ik niet kon plaatsen.
‘Ik zie haar nog vrij vaak,’ zei Henriëtte.
Dan zal ik ’t maar niet meer over die ontmoeting hebben, dacht ik.

‘Je bent dus nog vrijgezel?’ vroeg Henriëtte.
‘Ja, & ik vermaak me prima,’ zei ik. ‘Ach, af & toe een beetje seks heb ik wel behoefte aan, maar sinds een aantal jaar ben ik wel tevreden met m’n vrijgezellenbestaan.’
‘Ja, jij was altijd wel een einzelgänger.’
Dat vond ik zelf ook, maar dan vooral omdat ik me eenzaam voelde. Dat moest dus ontkend worden. Of gerelativeerd. Eenzame einzelgängers bestaan niet.
‘Nou, ik zat anders altijd bij geel beneden tussen allemaal meisjes in. Ik was de enige jongen in een groep van 10, 15 meisjes. Zo is ’t nog steeds.’
Zo, dacht ik, nu ben ik niet eenzaam meer, maar nog wel een einzelgänger. Maar dat weet Henriëtte niet.

‘Ik betaal Ton z’n biertje wel,’ zei Henriëtte tegen Wieger, de barman. ‘Ik nodigde ‘m uit om bij me te komen zitten.’
Wieger keek me aan: ‘Laat jij je door de vrouwen trakteren?’
‘Wieger, ik ken alleen maar dames.’
Ze lachte. Wieger een brede glimlach.
‘Dan zie ik je wel op de reünie,’ zei ze toen & keerde zich om.
‘Zo, ga ik nu even een spelletje spelen in de kelder,’ zei ik tegen Wieger.

Weer even lekker in m’n eigen Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *