rotop

Ik had helemaal geen zin om te schrijven. Ik had helemaal geen zin om in slaap te vallen. & Ik had al helemaal geen zin om wakker te worden uit die verdomd uitgestelde broodnoodzakelijke slaap. ’s Avonds laat. Ver voor nachtrust.
Ik wilde een stok of bijl, een pikhouweel, een moker, een hamer of een mes ter hand nemen.
‘Hé, wat moeten jullie? Heb ik iets van jullie aan?’
Kietelend onder de kinstrook ’t scherp, de punt bewegen. Af & toe uitschietend, een straaltje bloed veroorzakend & dan m’n xcuus aanbiedend. Maar toch doorgaan. Want iedereen moest z’n smoel dichthouden.
‘& Nu hou je wel je mond dicht, hè? Nu heb je er wel genoeg van, hè? Jezelf profileren, jezelf opdringen, niets ontziend, alles negerend.’

Ik zag mooie teksten, van mensen die ik als persoon niet weet te waarderen. Opeens. Ik zag dat wat ik niet kan, me xtra duidelijk voor de neus wordt weggekaapt. Werd weggekaapt. Ik was aldoor net te laat.

(Als ik wil rennen, slaap ik net iets dieper, droom ik weg van gaten. Gaten in m’n bed, gaten in de muur, gaten in wolken, gaten in de vluchtwegen. Niets houdt me tegen te blijven, of weg te gaan. Maar de gaten dwingen me tot stilstand.)

Hé! Ken je aggressie? Ken je de term van jezelf opneuken? & Ken je ’t moment dat de pen niet van buiten komt?

Uit ’t moment, net ’t goede moment, haal je ’t verhaal, ’t stukje dat leidt tot ’t overzicht, ’t geheel. Maar soms zijn die momenten er niet. Loop je eeuwig je eigen kont achterna. & Die kan stinken. Alsof je in de diepe grochten terecht bent gekomen. Grochten die ruiken, te veel narigheid achterlaten.

(ik liep als jongetje door steegjes, langzaam, heel langzaam, zodat ze me niet zouden ontdekken, van speelplaats naar speelplaats, stilletjes langs de muur, in de schaduw, van achter ’t huis waar ik woonde naar om de hoek, stak over de 1e steeg in, speelplaats, steeg, schaduw, oversteken, steeg, water langs de oever, & ik wist niet wat ik daar deed, voor wie ik me verstopte, wilde duiken, wilde stilstaan, wilde naar huis)

Ik heb een nek die me achterover trekt. Een nek die m’n hoofd liever aan de achterkant ziet dan dat-ie gewaarschuwd wil worden voor gevaar dat nadert. Een nek die m’n humeur doet zeuren. Er gaat een pen (heb ik die al genoemd?) door m’n hoofd. Van m’n nek naar m’n rechtervoorhoofd. Dwars door m’n slaap. Die verdomde koppijn (een schaar, een goede stevige schaar zou wonderen doen) wil naar buiten. Als een nageboorte wil-ie weg, ’t zinkend schip verlaten. Niet de moeite waard, dat wat achterblijft.

Ik heb geen zin om te schrijven. Ik heb al helemaal geen zin om in slaap te vallen.

Nu niet meer in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *