Ik zit in de tuin voor me uit te staren, af & toe een blik in m’n boek werpend. Uit balorigheid pak ik de plantenspuit, die naast me staat voor ’t verjagen van katten. Ik probeer de luizen op een stengel van een plant te raken. Daarvoor heb je een vette strakke straal nodig, maar dat wil niet lukken met deze plantenspuit. Ik heb al ‘ns geprobeerd ‘m bij te stellen; de straal wil echter niet dikker & coherenter worden. Hij schiet wel ver, de straal haalt de 2½ meter, maar op die afstand van nog geen meter is-ie niet nauwkeurig genoeg.
Ik had vroeger altijd een elastiek op zak. Zo’n dikke, die postbodes wel ‘ns in bundels aan hun stuur hebben hangen. Daarmee beschoot ik de vliegen. De vliegen die een pauze namen op de muur. Dat konden ze beter niet doen, want ik was op een gegeven moment best wel goed. Bovendien vond m’n moeder ’t geen prettig gezicht: een muur behangen met vliegenlijkjes.
Ze nam m’n elastiek in, want ze kon moeilijk de vliegen verbieden op de muur te gaan zitten.
‘Wie heeft er nou een huis waarbij de muren bedekt zijn met vliegenlijken?’ zei ze dan.
Met zo nu & dan zelfs een spetter bloed, konstateerde ik daar voldaan voor mezelf achter aan.
De volgende dag had ik alweer een nieuw elastiek. & Ik schoot op de vliegen die op de lamp poogden te rusten. Dat konden ze beter niet doen, want dat was nog dichterbij voor mij.
Ik spuit gewoon aan 1 stuk door. Dan raak ik ze vanzelf wel. ’t Geeft weliswaar minder voldoening, omdat ik niet kan konstateren met welk schot ik raak, maar af & toe zie ik dat er plots minder luizen op de stengel zitten.
& Als ’t verveelt, ga ik weer lezen.
De verveling slaat echter niet zo snel toe in Zijperspace.