Ja, ja. Sterke verhalen, zeg ik.
In een niet-aflatende drift grappig met de klanten om te gaan. Elke keer iets nieuws heeft de mond van Ton te bieden, elke keer verrassend. Je kunt toch niet altijd & eeuwig de simpele vraag om lege glazen blijven herhalen?
Sterke verhalen dus. Van Erik afkomstig. Een clubje mannen met pakken om zich heen verzameld. Middelbare leeftijd. Leidinggevend. Klaar met werk. Een borrel na afloop van gedane arbeid.
& Ik loop verder. Om de hoek kan ik nog wel een witz kwijt.
De bar is gesloten. Ik verzamel glazen op t terras. De stoelen stapel ik op langs de kant. Maan mensen op te schieten met t laatste beetje bier in hun glazen, dat we dicht zijn.
Erik komt van achter op me toelopen. Legt een hand op mn schouder.
Dat ben ik gewend. Hij wil wel vaker amicaal doen.
Ton, t was weer gezellig, zegt-ie dan.
Lacht dan naar me. Een lach van tot de volgende keer.
t Hele groepje om Erik heen lacht vaak. Ze hebben de lol al in hun ogen als ze op de bar toestappen. Ze hebben elkaar daar in gevonden. Om de beurt zie je ze binnenkomen. De 1e kiest een geschikt plekje in de kroeg, genoeg ruimte voor degenen die nog moeten komen, de anderen voegen zich even later toe aan zijn gezelschap. De anekdotes gaan over tafel, de gulle lachen volgen, met aan de mond een steeds maar leger glas bier. Tot er 1tje opstaat, de portemonnee uit zn broekzak frummelt, & de volgende ronde voorzet.
Aan t eind van de middag zeggen ze om beurten gedag, met nog steeds dezelfde glimlach, dezelfde voldaanheid, een twinkeling van genoten alcohol in de ogen. Van Erik een schouderklop er aan toegevoegd.
Ton, zegt Erik ditmaal. Ik moest je even aanspreken over daarnet.
Ik kijk op van de terrasstoel die ik aan t verhuizen ben. Recht mn rug, de stoel in mn hand omhoog bewegend.
Je maakte een opmerking, zonet bij mij aan tafel, gaat Erik verder.
Ja, zeg ik vaag, zo vaak als ik een opmerking maak, daarbij bedenkend, ik weet ze me niet allemaal te herinneren.
Ik had t op dat moment over mn broer, zegt Erik. Je weet wel, hij zat heel vaak bij mij aan tafel.
Ik ga in gedachten snel alle gezichten af, alle lachende gezichten die mij te binnen willen schieten van Eriks gezelschap. De brede lach, de glimlach, de ironische, de gulle. Niet 1 wil lijken op een broer van Erik.
Hij is een maand geleden overleden, zegt Erik. Dat kon jij natuurlijk niet weten, maar ik dacht: ik kan t je beter even zeggen. We hadden t over hem, toen jij die opmerking plaatste.
Mn rug trekt krom, een stoelpoot raakt de grond, ik laat m zakken tot-ie zelfstandig staat.
Oh, god, zeg ik. Gecondoleerd.
Dank je.
Die eeuwige flauwe opmerkingen ook, verzucht ik.
Daar komt de hand op mn schouder. Wederom.
t Geeft niet, zegt Erik. Ik dacht: ik kan t beter zeggen.
Sterkte.
Erik staat schuin voor me. Zn linkerschouder wijst naar mij. t Is een vriendelijke man die daar staat. Een kalend hoofd, een brilletje, een sjis-klank als-ie te snel praat, licht krommende rug.
Ik kijk m aan met verontschuldigende ogen. Hij kiert zn ogen. Beweegt zn hoofd niet voor een kort moment. De adamsappel slikt.
Maar we gaan, zegt Erik ter afscheid.
Prettige avond, zeg ik, met snel de gedachte dat een dode broer niet makkelijk in een prettige avond resulteert, evengoed nog.
Leegtes lijken zich voor even te vullen in herkenning, maar sluiten af voordat de emotie onecht dreigt te worden.
We stappen uiteindelijk alleen verder in Zijperspace.