schrapend

Ik probeer stiekem te kijken. ’t Er vanaf te schrapen. ’t Laagje dat mij bekoort. Ik probeer de ziel te pakken te krijgen. Dat gedeelte waarvan de ooit primitieve mensen dachten, misschien nog steeds denken, dat ’t weggenomen zou worden als er een foto genomen werd. Ik probeer er in te kruipen. Van een meter afstand, terwijl zij niet kijkt, peuter ik ’t vel ervanaf, dat wat schoon is, zonder haar aan te raken.
Ze kijkt me aan. Ik heb me daar op voorbereid. M’n blik geworpen op iets dat dicht bij iets heel vanzelfsprekends voor diezelfde blik is. Als zij zou opkijken van ’t inpakken, dan waren mijn ogen gericht op ‘t hengsel van haar tas. Naast haar vingers. Haar vingers onder haar kin. Haar kin in de buurt van haar neus. Haar neus vlak onder haar ogen. Ik heb rondgetreuzeld, ’t zo lang mogelijk vastgehouden, elk detail verzameld, om ’t op te slaan, tot zij mij er op kon betrappen & m’n blik doodgewoon, niets aan de hand, gericht bleek op dat hengsel. In m’n ogen scheelt ’t slechts een mm. Voordat zij die mm verschil kan registreren ben ik al bij ’t hengsel aangekomen. M’n hand reikend met ’t wisselgeld.
Stiekem, omdat deze verschijning in stilte genoten moet worden. Ze geeft ’t zelf aan door de traagheid van haar gelaatstrekken. Of ’t moet zijn dat ik ze traag consumeer. Een seconde in partjes gedeeld als de taart met kaarsjes op elke punt die in 1 keer blazen uit moeten gaan, & een longinhoud die dan eeuwig duren moet.

Ik kan ook zeggen hoe ze schijnt. Hoe haar stralenkrans van haren gewoon een donker kapsel is met een kastanjerode gloed in de verte, nonchalant naar achteren gespeld om eventueel een capuchon tegen ’t natte weer te kunnen gebruiken. Hoe haar korte benen opgetild worden door haar verende adidasschoenen, haar schouders lichtelijk naar voren doen kantelen, de traptreden te hoog doen lijken, maar verrassend makkelijk genomen worden door die opwaartse druk waar te weinig zwaartekracht op uitgeoefend wordt vergeleken met de rest van de mensheid; zij op de maan & wij eromheen allemaal op aarde. Hoe haar wenkbrauwen, van dezelfde kleur als die donkere bedekking erboven, slechts haar ogen doen blinken doordat ze elkaar beaccentueren, bruin met zwart (kastanjerode gloed), een witte poel om ’t bruin heen gedrapeerd. Hoe haar opbollende jas niet kan verhullen dat ze klein is, tenger, stoer tegelijk daardoor, haar laag over laag van kleren toont dat er meer is verborgen, dat ’t pellen wordt om de ware identiteit te achterhalen. Dat hoe ze haar hoofd schuin buigt, om ’t haar niet voor haar zicht te laten vallen tijdens ’t inpakken van de bij mij aangeschafte flesjes bier, haar huid anders doet weerkaatsen middels ’t spaarzame herfstlicht dat binnenvalt.
Maar ik weet niet of ’t vangen in woorden genoeg is. Of zij dan langer blijft staan, echter wordt, terugkeert, nog een keer wacht op mij, terwijl ik de flesjes aansla, terwijl ik ’t geld aanneem, terwijl ik wisselgeld pak, terwijl ik ’t wisselgeld in haar hand laat vallen, terwijl ik opmerk hoe lekker dat bier is, terwijl ik van een moment een uitschuifbare hengel maak, waarvan ik hoop dat er iets aan blijft hangen, ook al heb ik geen haakje, geen aas.

Ze lacht een lachje die zegt dat ze niet van hier is. Een afwachtend lachje. Ze zuigt 1st de woorden op, verzamelt ze, husselt ze om de mogelijkheden van betekenis te overzien. ’t Linkerhoekje van haar mond krult, valt naar binnen in de wang, wacht op de conclusie, & als ze dan begrijpt wat ’t allemaal te betekenen heeft, trekt ’t recht, & geeft de andere zijde, ’t rechterhoekje, evenwicht, wordt nog een lach, een andere, maar even zacht.
Haar ogen scheppen afstand. Op een aftastende manier. Langzaam, om geen verontrusting te veroorzaken, trekken ze langs. Ik zie dat ze niet aftast zoals ik (snel, in haast, om niet betrapt te worden). Zij moet ’t meer berekenend doen. De taal moet ook dmv lichaamsbewegingen tot haar komen. Ze is hier nog niet thuis. Ze spreekt wel nederlands, maar is ‘t nog niet gewoon. Elk facet dat helpt, moet meegerekend worden.
‘Alsjeblieft,’ komt weer ’t moment van wisselgeld terug.
‘Dankjewel,’ zucht zij.
Perfect nederlands, maar dat tasten met haar ogen helpen haar daarbij. & Verraden haar afkomst tegelijkertijd. Afkomst van niet hier.
Zuchten is mijn vertaling. Ik vertaal ook weer verkeerd. Ik wil horen wat ik hoor.

Ik wil haar tas nog dieper. Haar sjaal waarin ze de 3 flesjes wikkelt nog langer. Ik wil m’n blik nog schrapender. Een mm, al is ’t maar een mm, dat wat overblijft. Ik kan ook kijken naar een geest.
Ogen dicht, een beeld, ogen open, beeld weg.
Ik wil nog meer knoppen & riemen op haar tas. Nog meer vakjes in haar portemonnee. Ik wil.
Maar zij gaat weg.

‘Tot ziens,’ zeg ik vrolijk.
‘Doeg,’ zij schuchter.
Haar schouder hopt de tas op haar elleboog, zoekt ’t evenwicht terug te vinden. Een evenwicht van 3 flesjes extra.
& Stap 1, stap 2, stap 3; zij is uit mijn winkel.
Stap 4, stap 5; ik zie haar gymschoenen veren.
Stap 6; ik ben 5 meter verwijderd, maar zie jaloers hoe haar lichaam functioneert, ook in mijn afwezigheid.
Stap 7; ik reik mijn hand, mijn schrapende blik, ik voel hoe mijn hand op haar verende billen rusten.
Niets bijzonders, niets bijzonders, slechts ’t zien is ’t lied, is de aanraking, is de reis tot zij om de hoek verdwenen is.
Met diezelfde hand sluit ik de kassa weer.

We hebben weer een gesloten boek uitgelezen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *