Servetterigheid

De man die z’n lichaam al niet mee had, waarschijnlijk een rechterbeen dat te kort schoot voor de linker, waardoor zijn gezicht al lopend naar de bar grote afstanden aflegde, rechtsbeneden naar linksboven, om uiteindelijk na een korte afwezigheid op ‘t hoogste punt aan de andere kant van de bar te voorschijn te komen; die man had z’n baard nooit moeten laten staan.
Elke keer vroeg-ie om een servetje. Terwijl we hem bij zijn vorige bezoek al verteld hadden dat we die niet hadden. Dit was een brouwerij, geen eettent.
Hij keek kwaad, continu kauwend & een zakdoekje van z’n vrouw vasthoudend, vanwege een week later opnieuw de slechte service. We gaven hem in gedachten & al pratend met elkaar gelijk. We wilden dat ook niet pretenderen. ‘t Ging hier om bier, ja!

Ik eet bepaalde dingen niet buitenshuis, heb ik ergens rond die tijd besloten. Nu heb ik wat dat aangaat een gunstige positie om dat te verkondigen: ik heb ‘t geld niet om me die luxe te permitteren. Hooguit patat, hoewel de corona-inflatie in die sector al heeft toegeslagen. Maar mocht ‘t zo ver komen, ik weet dat een servetje noodzakelijk is. Alleen al vanwege ‘t feit dat mijn manier van patat eten daartoe noopt.
M’n broers zullen bij ‘t lezen van deze bekentenis, wat een ietwat overdreven uitdrukking zou kunnen worden bevonden, tevreden glimlachen & geen moeite hebben m’n schrokophanden & -mond tijdens ‘t verorberen van patat van een mensenleven geleden voor de geest te halen.
Ik heb ‘t me nooit meer geheel af kunnen leren. Patat hoor je nou 1maal efficiënt met enkele tegelijk in de mond te steken, zeker ook omdat je dan een gemakkelijke methode hebt om de saus mee te vervoeren.

Enige nadeel is dat er bij ‘t dragen van een baard van bepaalde lengte er ongemerkt iets van die saus in m’n al die jaren gespaarde kin- of bovenlipharen blijft hangen. Dat zie ik dan pas bij thuiskomst, als ik toevallig nog een plasje, wel zo prettig vóór verzadigd languit op bank met boek, wil gaan doen.
De spiegel passeert vanzelf onderweg naar de pot.

Tosti’s eet ik dus niet buitenhuizig. Onverstandig, gezien mijn behoefte die te bekleden met dat wat anderen alleen maar op patat doen. Nou ja, men zal vast ook wel eens mosterd voor een dergelijk maal hebben gebruikt.
Er hangt buiten die saus een grote mate aan onvoorspelbaarheid aan een tosti op een locatie waar je niet op de hoogte bent van de bereidingswijze & de hoeveelheid kaas die ‘t herbergt.
Gestolde kaasslierten sieren de baard niet. ‘t Siert hooguit de onwetendheid van de drager, in negatieve zin dan voor de persoon, in gesmoorde hilariteit van gezelschap of een toevallige voorbijganger.

Gestolde baardslierten, onderweg naar huis zijn ze van hoedanigheid, structuur & afwasbaarheid veranderd, zijn niet leuk om tijdens dat plasje te ontmoeten in ‘t voorbijschieten van je evenbeeld.
Al die tijd heb ik in alle onschuldigheid zitten nakauwen (als men mij toestaat om nagenieten van een goed bereidde tosti op een dergelijke wijze uit te drukken) van kaas, een melange van spaarzaam toegevoegde groenten, ‘t prettig gekrokanteerde brood, niet te dik niet te dun, niet te zwart evenmin, voorzien van een kaassoepelheid die ‘t zo je keel in doet glijden, gepaard gaande met de juiste combi & hoeveelheid saus, dat in gedachten engeltjes een uitdrukking van vervoering in m’n mond proberen uit te beelden.

Nee, patat is voor buiten, maar resten-tosti-spiegelingen laat ik mij bij thuiskomst niet meer gebeuren. Je kan nog zo je best doen op verschoning van de baard, maar je wast de eerder verkeerd geïnterpreteerde lach van ‘t daarvoor gezellig lijkende gezelschap, dan wel passanten, nooit meer van je ziel.

Een reden te meer om vanavond Zijperspace niet te verlaten, of ze moeten ergens Vlaamse friet samourai in de uitverkoop hebben gedaan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *