slapeloos

Ik had ’t er net met Marloes over gehad. Enkele uren voor slapen gaan. Dat ik vast wel weer te vroeg wakker zou worden.
Zij niet. Zij had zich voor de afwisseling een wijntje ingeschonken, vertelde ze me over de telefoon. Er was voor haar nu minder kans op 3 uur in de morgen.
3 Uur in de morgen, dacht ik jaloers. Dan heb je nog een hele tijd voor je. Ik stoot m’n neus meestal zo’n 2 uurtjes voor opstaan. Als ’t verder slapen steeds minder zin krijgt. & De kans dat ’t daardoor te laat wordt groter.
‘Maar morgen ben je vrij, toch?’ zei Marloes.
‘Ja, dan kan ik lekker de hele dag m’n slaap inhalen.’

Dus werd ik voor de afwisseling om 5 uur wakker. ’t Moment van de angstdromen. ’t Tijdstip dat m’n moeder steevast beneden zat. Bescheiden met 1 lampje aan zat ze dan de krant te lezen. Aan de achtertafel of in de keuken. Soms was ze vast maar begonnen aan ’t schillen van de aardappelen.
Dan stommelde ik naar die vrouw in een veel te dunne pyjama, waar zo af & toe een roze duster overheen hing. In de kou van alle verwarmingen uit wachtte zij op ’t moment dat de vermoeidheid haar weer zou bevangen of de hoofdpijn weg zou zakken. Een enkele keer had ze de thermostaat toch maar een klein tikje gegeven & had ze zich opgesteld bij 1 van de roosters in de vloer waar de hete lucht uitkwam.
‘Mam, ik kan niet slapen.’
Waarna ik warme melk kreeg, met anijs. Een pilletje als ik hoofdpijn had. Een beetje massage van m’n nek. Aan de grote tafel dronken we met z’n 2-en onze mokken leeg.
Ik weet niet of we praatten. ’t Zal haast wel. Dat ze me waarschuwde dat ik morgenochtend toch weer naar school moest. Of dat ik toch ook schapen kon gaan tellen. Jaren later een betere methode: proberen alle delen van je lichaam te ontspannen, te beginnen bij je tenen & dan ’t hele lichaam afwerken & de spanning uit ’t puntje bovenop je hoofd laten stromen.
Dat zeiden we wel, maar meer weet ik niet.
2 Mensjes die bedelden om slaap. Aan de tafel waar we normaal slechts een gebed deden vóór & ná de maaltijd.

5 Uur. Dan zit er te veel vocht in m’n lichaam. Dus daal ik m’n hoogslaper af & stap op ervaring door ’t donker richting toilet. Ik weet dat ik eigenlijk beter licht kan gebruiken, niet voor de heenweg, meer om de weg terug te vinden, als ik verblind ben van ’t schelle licht van de doucheruimte. Maar ik ben te moedeloos, ’t staat me niet aan dat ik rond dit tijdstip gedwongen word wakker te zijn, dat ik geen concessies wil doen naar de dingen die mij dwingen. ’t Zijn immers de dingen die de omstandigheden creëren, ik moet me er een weg door banen.
Vlak voor terugkeer neem ik een slok koud water. Om m’n mond te spoelen, de droge woestijn te bevloeien. Weer tegen beter weten in. M’n darmen zullen ’t moeten accepteren, die koude douche. Ik probeer derhalve de slok tot een minimum te beperken.
Teruggekomen besluit ik toch maar gebruik te maken van de dingen. ’t Licht gaat aan. Zodat ik een boek kan lezen. Ik ben morgen immers toch vrij. De hele dag de tijd om m’n slaap in te halen.
Zogauw ik lig begint de hoorbare tocht van de slok water richting darmen. Een schelle trompet in ’t middenkader wordt afgewisseld door een trage trombone aan de rechterzijde. Na 1 blz zoek ik m’n weg terug richting toilet. Boek voor de zekerheid mee. Straks duurt ’t lang. Trui aan voor de kou, sokken ook.
Deur dicht, want ’s nachts kan ik niet zien of er ratten door de donkere gang struinen.

Tijd is anders ingedeeld als ’t nacht is. ’t Laat zich niet gelden. Pas als de ochtend komt, reeds te laat om de benodigde nachtrust te compenseren, begin je je te realiseren dat ’t steeds meer in een gestaag tempo voorbij vliegt. Daarvoor schommelde ‘t, een trage minuut wordt afgewisseld door een kwartier dat plots verdwenen lijkt. Ik durf zelden op de klok te kijken, slechts een enkele keer word ik ertoe gedwongen doordat er licht door de gordijnen schijnt. De verontrusting van ’t mogelijke ochtendlicht.

6 Uur. ’t Tijdstip dat er nog geen mensen leven. Bij mij in de straat in ieder geval nog niet. De kinderen komen stipt 5 voor ½ 9. De vuilniswagen 8 uur. Hooguit de buurvrouw, de verloskundige, kan elk moment van de nacht haar auto gehaast starten. Voor de rest rond 6 uur nog niks.
Nu flappen er slippers op de stoep. Kleine slippers. Ik hoor ze aan de andere kant van de gordijnen. Van ver komen ze aangerend. Kleine stappen, want ze volgen elkaar snel op. Plat op de grond, zoals slippers alleen kunnen. Slechts heel langzaam rijst ’t geluid. ’t Kletteren wordt traag harder.
Een hijg ertussenin. Dat zou van alles kunnen zijn. Erger is ’t klapwieken van een zware regenjas, zo lijkt ‘t. ’t Geluid van canvas dat sloom andere vormen aanneemt. De canvastent bij de padvinderij klonk bij hevige windstoten net zo.
De slippers & de canvas regenjas willen niet tot passeren komen. Minuten trekken voorbij & zij zijn nog niet bij mijn voordeur, ’t geluid wordt alsmaar luider.
Ik denk aan een buitenaards wezen. Ik denk aan de rat in de gang. Ik denk aan de veilige tocht naar beneden, de wetenschap dat m’n moeder altijd wakker was. ’t Lichtje in de hoek van de woonkamer, waar m’n moeder iets las, of de aardappels deed, waar alles veilig & warm, waar een oplossing voor alle angsten was.
& Eindelijk besluit ’t geluid buiten, de slippers & ’t hijgende canvas, weg te sterven. ’t Hoogtepunt gepasseerd, verdwijnt ’t naar ’t einde van de straat.
Ik ben te lui om ’t licht uit te doen, trui & sokken heb ik ook nog steeds aan; ik trek ’t kussen naast me strakker tegen m’n zij & laat me onderdompelen in een tijd die niet bestaat.

Slechts ergens in Zijperspace, maar ook daar wordt-ie vergeten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *