Boekenman komt met een rieten kinderwagentje aanzetten. Een ouderwetse, waarin kinderen vroeger hun poppen mee vervoerden.
‘Ooooh, ff aan de kant,’ roept-ie, ‘want hier kom ik met m’n pasgeboren baby aanzetten.’
‘Mooi hè,’ zegt-ie ff later, als ik z’n laatste aanwinst sta te bewonderen. ‘Mag ik ‘m hier een klein momentje laten staan terwijl ik m’n dozen ga ophalen? Ben straks terug.’
‘Als straks maar niet te lang duurt,’ zeg ik, want zo’n wagentje staat al snel behoorlijk in de weg in de winkel.’
‘Ik heb in de scheepsbouw gezeten,’ vertelt Boekenman, ‘daar duurde straks minstens 60 minuten.’
‘Doe dan maar hooguit een ½ straksje.’
‘Ja,’ schreeuwt Boekenman er al doorheen, gesticulerend met z’n vinger van dat-ie dat belooft, ‘ik ga een heel klein straksje doen.’
‘Dit wagentje is tenslotte m’n inkomen voor de hele dag,’ zei hij vlak voordat-ie de deur verliet, ‘dus niet per ongeluk een trap er tegenaan geven.’
Er zouden meer dingen verkleind moeten worden in Zijperspace.