stroom

Ik zou wel de hele tijd door willen schrijven. Van ’s ochtends vroeg. ’s Avonds laat. Zonder daarbij last te krijgen van bijbehorende klachten.
Polsen die niet meer willen, stijve benen, stramme rug. Buren die je niet meer kennen. Collega’s die er over klagen dat je eeuwig ziek bent.
Ik zou een stroom willen zijn die overeen komt met hoe ik me voel. Hoewel m’n driften door pilletjes ingetoomd worden, de laatste tijd. Schijnt noodzakelijk te zijn.
Maar goed, een stroom zoals ik in Luxemburg leerde kennen. M’n broer Theo & ik probeerden naar de overkant te zwemmen. Ik was nog niet ervaren genoeg. Had niet genoeg kracht in m’n armen. Dreef af naar de dam, de stroomversnelling.
Hij bleef vanaf de overkant roepen dat ik door moest gaan met zwemslagen maken. Ik hapte naar adem. De kou van ’t water sneed m’n keel dicht.
& Langzaam dreef ik schuin naar rechts. Richting dam. Stroomversnelling. Ik zou vast ondersteboven meegesleurd worden.
Toch haalde ik ‘t.

Zo’n stroom zou ik willen zijn. Een stroom van niet-aflatende woorden. Maakt niet uit waar ze vandaan komen. Ze zijn er. Ze vertellen iets. Ze weten mede te delen over een continu gebeuren. Niets stopt. Alles gaat door. Die stroom. Geen halte. Een stroomversnelling soms. Of bijna droogvallend doorkabbelend.

Of een tuin.
Buurvrouw vroeg hoe lang ik er nou mee bezig was. Hoofd over de schutting.
Niet zo lang, antwoordde ik. Niet zo lang volgens mijzelf. Maar m’n bovenburen zeggen dat ik er best veel mee bezig ben.
Een beetje wild. Een beetje van alles wat, zei ze. Ongeordend, maar toch kan je zien dat ’t een tuin is.
Ze vroeg niet voor niets hoe lang ik er nou mee bezig was, per week.
Toen wilde ik vertellen dat m’n tuin is zoals ik ben. Een tuin moet er uit zien zoals de eigenaar er uit ziet. Van binnen dan. Je moet kunnen zien hoe de eigenaar is.
Ik denk dat je dat bij mijn tuin kan zien.

Rachel vertelde dat ik met m’n handen praatte. Als Marloes haar uitlegde hoe ik dingen had gezegd, begon ze altijd met haar handen te bewegen. ‘t Gewapper dat ik niet kan laten. Dan begreep Rachel dat ik aan ’t woord was geweest.
Of zoiets.
Ik probeerde in ’t verweer te gaan.
Nee.
Zei ik.
Nee.
& Zocht naar woorden die m’n handen uit de lucht dachten te kunnen grijpen.
Ja, als ik naar woorden zoek, die niet meteen m’n mond in willen schieten.

Zo is m’n tuin. Hoop ik dan maar.
Ik denk dat ik er niet zoveel tijd aan besteed. Maar iedereen ziet dat ik er wel aan denk, wel ’t probeer te vormen. Zonder de tuin daadwerkelijk aan te raken. Omdat ik op zoek ben naar de juiste vorm, de juiste benaming.
Ik wil zorgen dat ’t verhaal klopt.

Toen ik de overkant had bereikt, besefte ik me pas dat ik ook weer terug moest. Ik wilde in 1e instantie de gehele middag daar blijven. Uitrusten tussen de brandnetels. Aan de overkant van de camping, waar geen leven was. Ik wilde op smalle keitjes m’n adem terug zien te vinden. De enige keitjes die droog waren gevallen.
Theo zei dat we terug moesten. Pa & Ma mochten niet zien dat ik had geprobeerd de overkant te bereiken. Ze mochten niet merken dat hij daar verantwoordelijk voor was.
We zijn vertrokken & hebben ’t gehaald.

& Later, veel later, vertel ik zodoende een verhaal in Zijperspace, een verhaal als een tuin.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *