superweek (1)

Suffies Superweek

Degene die me ‘t 1st te binnen schiet is ’t meisje van ’t brood. In de Spar. Ze had donkerblonde krullen. Waarschijnlijk ook een wat hoekige spitse neus, maar zeker weten doe ik dat niet meer.
Ze lachte met haar blauwe ogen als ik op haar toekwam. Daar was haar liefste vaste klant, zag ik haar denken. Ik was ’t kind dat zij later wilde hebben.
Ze was een meisje, net van school af, haar 1e baan, maar ik zag haar als een vrouw.
Ik kwam met de boodschappentas aangelopen. De lege boodschappentas. Iedereen had toentertijd van dat soort boodschappentassen. Gaasachtig doorzichtig. Met een kleurtje & streepjes. ’t Handvat in dezelfde kleur plastic als de overheersende kleur van de tas zelf. Op de bodem een stuk karton om de boodschappen een beetje in ’t gareel te duwen. Maar op een gegeven moment was ’t karton versleten of verdwenen. Dan was ’t eigenlijk tijd om een nieuwe aan te schaffen; dat werd echter zo lang mogelijk uitgesteld.
Ik liep ’t liefst met de groene.
Ik liet de tas op weg naar de supermarkt een beetje slingeren langs m’n lichaam. Pas in de Spar zelf begon ik ‘m in toom te houden. Vouwde ‘m op, of liet ‘m stil langs m’n lichaam hangen.
Er werd spanning opgebouwd.
De vraag was of ’t meisje van ’t brood er wel was. Eigenlijk wilde ik alleen maar door haar geholpen worden.
‘Geef je lijstje maar,’ zei ze op een gegeven moment.
Dan hoefde ik ’t niet meer voor te lezen. Konden we over iets anders praten.
‘Hoe gaat ’t op school?’
‘Hm.’
Als ik haar geld moest geven, leunde ze tegen de toonbank aan, reikte haar hand over ’t glas heen. Totdat ze zei dat ik maar aan de zijkant moest staan, bij de opening van de toonbank. Dat werd toen mijn vaste plek. Ik hoefde niet in de rij, ook al was er geen rij.
Evengoed vroeg ze altijd of ’t brood gesneden moest worden. Ze wist wel dat ze van me hield, zo keek ze in ieder geval naar me, maar niet of ’t brood gesneden of ongesneden richting huis moest.
Ik was de kleinste van de school, ook de kleinste bij ’t brood. Daar trok zij zich niets van aan.
‘Volgens mij was hij aan de beurt,’ zei ze als een oud vrouwtje voor probeerde te dringen.
Ik durfde niks te zeggen, voelde me verlegen met de situatie. Nee, eigenlijk verlegen met haar. Veel te veel aandacht, dat kon niet goed gaan. Als ze met me klaar was, gaf ze me de overvolle tas met brood aan, brood voor enkele dagen voor 6 jongens, een vader & een moeder, & stopte ze me nog een schuimkransje toe.
‘Welke wil je vandaag? Roze of wit.’
Altijd roze. Toch hield ze ze allebei op. Ze lachte als ik weer dezelfde keus maakte.
Ze heeft me 1 keer door ’t haar geaaid.
Toen ik een keer om de hoek van de broodafdeling richting kassa verdween, hoorde ik haar tegen een klant zeggen: ‘Een jochie om verliefd op te worden.’
Toen werd ik ’t op haar.
’t Kwam echter steeds vaker voor dat ik haar niet aantrof. Moest ik ’t hele lijstje aan haar vervangster voorlezen, m’n lichaam uitrekken om de tas te geven, ‘tzelfde voor ’t overhandigen van ’t geld. & Ik kreeg geen schuimkransje.
Ik durfde niets te zeggen. Niet tegen de vervangster, niet tegen haar.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ze een keer.
‘Hm,’ zei ik daarop & stopte snel ’t schuimkransje in m’n mond.

Huppelend keerde ik steeds weer terug naar Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *