tering

‘Tering,’ dacht ik.
Voor mij een uiting van verwondering, verontwaardiging, alsook verontrusting. Dat laatste was vooral van toepassing in dit geval van tering. De onrust deed zich net even wat meer gelden.
‘Ik ga dood,’ dacht ik achter tering aan.
Ik was me er weer ‘ns volledig van bewust. Of onze lieve god, van wiens bestaan ik zeker niet uitga, moet een loopje met me genomen hebben, & alle redenen voor zijn aanwezigheid op ‘deez aard’ ongeloofwaardig hebben doen voorkomen. In ieder geval voor mij. Dat zou uiteindelijk, aan ’t einde van de rit, een hele opluchting kunnen betekenen.
Wat dat betreft kan je maar ’t beste van ‘t ‘worst-case scenario’ uitgaan. Misschien valt ’t dan toch nog een beetje mee.
Op ’t moment echter dat ik ’t weer ‘ns bedacht, hield ’t me wel degelijk bezig. Ik realiseerde me ineens dat er ooit een eind zou komen aan mijn zijn, mijn denken, mijn leven. Waarbij ik ditmaal de meeste moeite had met de middelste, ’t denken.
Nou zou men misschien zeggen dat ’t denken niet bestaat zonder ’t zijn, dan wel ’t leven, maar puur an sich vind ik ’t denken nou 1maal ’t leukste aspect van de 3. Ze kunnen wat mij betreft die andere 2 wegnemen, als ik maar door mag gaan met deze bezigheid. Dan heb ik er geen idee van dat ik de overige 2 mis. Ook al ga ik dan misschien een beetje extra hard nadenken, door ’t gemis van de andere wezenskenmerken. Ook op zoek naar de reden van ‘t gemis van hen.

Maar op dat moment lag ik dus in bed. Altijd weer dat eeuwige bed dat mij confronteert met existentiële twijfel over ’t einde. Waarschijnlijk bereik ik in de hoedanigheid van liggend aldaar wel ‘t punt dat ik zo vrees.
Punt. Dat is ’t juiste woord. Denk ik. Want er is een moment dat er is, & een moment dat er niet meer is. ’t Kan geen streep zijn in ieder geval. Misschien wel een streep die overschreden wordt, denkbeeldig dan, maar niet een streep als zijnde iets 2-dimensionaals, die ik in horizontale richting ga passeren. Op een gegeven moment is er ‘t einde van de streep, & dan zal ‘t met mij ook wel afgelopen zijn. Zo is ‘t dus niet, denk ik.
Of men zou kunnen zeggen dat zogauw de dood bereikt wordt, men vervluchtigt in een 4-dimensionaal iets. Of niets, zo men wil. Maar volgens mij zou dat slechts betekenen dat men zich toch vastklampt aan ’t mogelijke bestaan van god. Ik wil me niet laten verleiden tot die valse hoop.
Gelegen in bed, met mijn gedachten dus bij de realiteit van mijn toekomst, begon ik een ietwat te schudden. M’n hoofd deed daar ijverig aan mee. Een bibber die m’n hele lichaam te pakken had. Voor niet al te lange tijd gelukkig. ’t Zou er nog bij moeten komen dat de gedachte aan de dood een trillend heengaan kan bewerkstelligen. Ik was echter in die omstandigheid dat ik geneigd was dit te geloven. Niets behoorde meer tot de onmogelijkheden, zeker nu ik me weer terdege bewust was van ’t feit dat er ooit een halt komt aan dit zijn.
(Aan dit denken, corrigeerde ik mezelf.)

Dit zijn van mijn, wist ik nog lollig te rijmen. Een ongepaste positieve inslag, drong daarna tot mij door. Dat calvinisme van de hollandse bevolking moet toch ergens z’n sporen hebben achtergelaten bij mij.

Behalve dat ‘tering’ & ‘ik ga dood’ dacht ik eigenliik niet veel. Ik was me bewust van iets, iets dat ik niet onder woorden kon brengen. Ik voelde me ergens ½erwege m’n leven zitten, gezien m’n leeftijd & verwachting over hoe oud ik met dit lichaam kon worden (hield daarbij rekening met de verdere vordering van de medische mogelijkheden tot verlenging ervan), maar wist tevens dat naarmate ik ouder werd de dagen nog veel sneller aan me voorbij zouden gaan. Qua beleving kon ik dus stellen dat ’t grootste gedeelte al ruimschoots achter m’n rug lag. Ergens daar verderop, in die niet al te verre toekomst, zeker gemeten naar dat oneindig lijkende bestaan van de mensheid zelf, de nog ouder-dan-oneindige aarde, & de mijns insziens nimmer tot verwoesting overgaande heelal (de wetenschappers konden me nog meer vertellen over ’t niet te bevatten uitdijen & inkrimpen van deze), in dat zielige pietepeuterige stukje verdere leven dat ik nog te doen had, wachtte mij een zwart gat. Bedacht ik.

‘Tering’ & ‘ik ga dood’ waren wel enigszins begrijpelijke gedachtes. Ze vatten voor mij samen wat ik me op dat moment besefte. Zeer eenvoudig, zeer miniem uitgedrukt, maar wel direct tot de essentie doordringend.

Ik draaide me om & ging weer verder met slapen.

Een ander zwart gat in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *